Snel zoeken:
Hebben we nu wel of niet de Geest ontvangen en zijn we nu zonen of niet?

Romeinen 8:23
Betreft: Rm 8: 23

Vraag:
a) Hebben we nu wel of niet de Geest ontvangen en zijn we nu zonen of niet?
b) Wordt het zoonschap pas realiteit bij de verlossing van ons lichaam? God is toch nu al onze Vader (Ef. 1: 2)?! We bezitten toch al de geest van zoonschap (Rm 8: 15)?
c) Wij zijn al kinderen Gods, wat heeft de verlossing van ons lichaam daar dan mee te maken?

Antwoord:
a) Van deze kwestie geldt hetzelfde als wat van de behoudenis geldt, namelijk dat we behouden zijn en dat we behouden worden. De Bijbel spreekt zowel over het een als over het ander (zie Ef. 2: 8 en Rm 5: 10). Noach en de zijnen waren behouden ofwel veilig toen ze in de ark waren gegaan. Anderzijds werden ze behouden, want de behoudenis was pas voltooid toen ze uit de ark gingen.
Uit Rm 8: 9-11, 23 blijkt duidelijk, dat alle gelovigen de Heilige Geest hebben ontvangen en dat ze zonen van God zijn. Wat dat zoonschap inhoudt wordt nu nog niet gezien. Aan ons lichaam is het niet te zien, dat we zonen van God zijn, want we hebben nog een vergankelijk, sterflijk lichaam.
In vers 23 gaat het niet om het zijn van zonen in geestelijke zin, maar om het volledig bezit van het zoonschap, d.w.z. het volledig innemen van de positie als zonen. Daarbij hoort de verlossing van ons lichaam (vs. 23). Let wel: niet de verlossing uit ons lichaam, maar de verlossing van ons lichaam. En dat is een toekomstige zaak. Als de Heer Jezus zal verschijnen dan verschijnen wij met Hem en worden we als complete, verloste mensen gezien. Satan zal zich - om zo te zeggen- nooit in de handen kunnen wrijven en zeggen:
'de verlossing is toch niet compleet, ik heb er toch afbreuk aan gedaan, want het lichaam deelt niet in de verlossing'.

b) Allen die de Heer Jezus aangenomen hebben, heeft God het recht gegeven 'kinderen van God' genoemd te worden (Jh 1: 12). Wij zijn kinderen van God (1 Jh 3: 1,2). De Geest getuigt dat we kinderen van God zijn (Rm 8: 16,17). En bij kindschap hoort dat we medeërfgenamen zijn.
Maar betekent dat ook dat we zonen zijn? Dat lijkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Beide begrippen horen weliswaar bij elkaar, maar zijn toch onderscheiden. Zoonschap ziet op medezeggenschap, op een zekere mate van volwassenheid. Aan een baby in de wieg kan een vader zijn gedachten nog niet kwijt, maar aan een zoon wel. Bij een aardse firma spreekt men bijvoorbeeld niet over: Vermeulen en Kinderen, maar over Vermeulen en Zonen.
De vraag is dus of we niet alleen kinderen, maar ook zonen zijn. We zijn te voren al tot zonen bestemd (Ef. 1: 5), maar dat zou op de toekomst kunnen zien. Rm 8: 15 stelt echter, dat we nu al de Geest van zoonschap ( of: geest van zoonschap) hebben ontvangen en Gl 4: 5,6 bevat een duidelijke uitspraak dat we het zoonschap nu al bezitten en zonen zijn (vgl. Hb 12: 5-8).
Maar wat moeten we dan aan met Rm 8: 23? Wel, dat vers ziet op het feit dat ons lichaam nog niet deelt in de verlossing. Aan ons lichaam is nu niet te zien dat we al zonen van God zijn. Maar als we straks het nieuwe lichaam ontvangen hebben, dan zullen we kenbaar zijn als zonen Gods. We zijn dan aan het beeld van Gods Zoon gelijkvormig. Vandaar dat er daar over het zoonschap gesproken wordt als een toekomstige zaak.

c) Als mens hebben we een 'ik' (ziel, geest of hoe je het noemen wilt) en een 'lichaam'. Bij de dood worden die twee gescheiden. Na de dood zijn we incompleet om zo te zeggen. God wil echter niet alleen ons 'ik' verlossen - (in feite is dat al realiteit - maar ook ons 'lichaam'. God wil de complete mens verlossen. Niets van de mens blijft in de dood. Als de Heer komt, dan worden zij die in Christus ontslapen zijn opgewekt. Hun lichamen worden aan de dood ontrukt. Als we daarna met Christus verschijnen worden we gezien als compleet verloste mensen, die aan Christus gelijkvormig zijn.