Snel zoeken:
730 De almacht van God en de verantwoordelijkheid van de mens

De almacht van God en de verantwoordelijkheid van de mens

Vroeger stond het voor alle christenen als een paal boven water, dat God almachtig was. Voorspoed en tegenspoed ontvingen we uit Zijn hand. Na de tweede wereldoorlog is daar verandering in gekomen. Na Auschwits heeft men de Almachtige God dood verklaard. Omdat men Auschwits en een wereldbrand met zo`n dertig miljoen doden niet met Gods almacht rijmen kon, heeft men de almachtige God afgeschreven. Maar de Schrift spreekt wel degelijk over de almacht van God. In Genesis 17 vers 1 lezen we bijvoorbeeld: “Ik ben God, de Almachtige”. Nu kon men twee dingen doen, namelijk de Bijbel en daarmee God finaal aan de kant zetten of de Bijbel aanvaarden – en daarmee de Almacht van God – en dan erkennen dat men het probleem van Auschwits enz. niet wist te verklaren.
Het eerste zou getuigen van konsekwentie, het tweede van nederigheid. Men deed echter geen van beide. Men zette de Schrift niet aan de kant, evenmin aanvaardde men onverkort Gods Almacht. Nee, men sprak zeer waarderend over de Bijbel als Gods Woord en ging vervolgens aan de inhoud van het woord “Almacht” sleutelen. God was niet Almachtig in volstrekte zin, nee, Hij is – zo zegt men – alleen Almachtig in Zijn liefde. Alsof het één zonder het ander mogelijk is! Een niet volstrekt Almachtig God kan immers niet bewerken wat Zijn liefde tot stand zou willen brengen! Men gaat dus het begrip almacht inperken, en om aan die redenering een schijn van waarheid te geven, voert men een Bijbeltekst aan, die als een stokpaardje bereden wordt. Men beroept zich namelijk op Titus 1 vers 2, waar deze passage voorkomt: “God, die niet liegen kan”. Zie je wel, zo zegt men, dat God niet alles kan: Hij kan niet liegen. Hij is dus niet almachtig.

Als deze redenering niet met zoveel ernst en dat zelfs door vooraanstaande personen werd voorgedragen, zouden we niet de moeite nemen er op te reageren. Het is immers duidelijk dat God niet tegen zijn wezen kan ingaan. Op een andere plaats staat dat God Zichzelf niet kan verloochenen (2 Timotheüs 2 vers 13). Maar dat heeft niets met zijn Almacht als bestuurder en onderhouder van deze wereld te maken. Evenmin iets met het feit dat God de mens kan overlaten aan zijn eigen verantwoordelijkheid met alle vreselijke gevolgen van dien.

Gods Almacht sluit de menselijke verantwoordelijkheid namelijk niet uit. Er is een Schriftgedeelte in Jesaja dat een verrassend licht op deze beide begrippen werpt. Ik doel op Jesaja 10 vers 5 tot en met 19. Dat gedeelte begint met de woorden:

“Wee, Assur, die de roede van mijn toorn is…Tegen een godvergeten volk zal
ik (die koning) zenden, en tegen een natie waarover ik verbolgen ben” (vers 5 en 6).

Het godvergeten volk waarvan hier sprake is, is Israël. In de dagen van Jesaja rustte de toorn van de Here op dat volk en God gebruikte Assyrië als een roede om Israël te tuchtigen. Het hele Assyrische wereldrijk stond in dienst van de Almachtige God. Maar deed Assyrië dan gewillig wat God wilde? Nee, beslist niet! Trok het dan tegen wil en dank tegen Israël op? Evenmin! Vers 7 zegt er dit van:

“doch hij zelf bedoelt dit niet zó en zijn hart beraamt het niet zo, want hij heeft in de zin te verdelgen en talloze volken uit te roeien”.

Anders gezegd: Assyrië is uit op gebieds- en bezitsvergroting. Het begint met een veroveringsveldtocht naar het zuiden, valt Israël binnen en zou zelfs Jeruzalem belegeren. Maar terwijl Assyrië dit zelf deed en meende alleen zijn eigen wil te doen, vervulde het daarbij precies wat God wilde.
Vanwege het eerste bleef Assyrië echter volledig verantwoordelijk voor zijn rooftocht. Vandaar dat vers 5 begon met “wee Assur” en vanwege zijn hoogmoed zal God Assur op zijn tijd oordelen, want Assyrië is als een bijl, die zich verheft tegen hem die ermee hakt (Jesaja 10 vers 15).
Met die Almachtige God die boven alle dingen staat, met de God die alles bestuurt en “in wiens hand onze adem is”, hebben wij te maken. Die Almachtige God liet zijn Zoon voor ons in de dood gaan. Hij deed dat, want de Joden samen met de stadhouder Pilatus deden wat “Zijn raad te voren bepaald had, dat gebeuren zou”(Handelingen 4 vers 28). Op grond van dit lijden en sterven van Christus kunnen wij de Almachtige God als onze Vader leren kennen. De grote vraag voor us is of u zich tot die God wilt bekeren en Jezus Christus als uw Verlosser en Heer wilt aanvaarden.