Snel zoeken:
Ga het na A - Zwijgen in de gemeenten (2)

C MOGELIJKE HOUDINGEN

Situatie plaatselijk
Voor we over de houding spreken die de ene vergadering ten opzichte van de andere zou kunnen innemen, willen we eerst onder ogen zien hoe gelovigen zich plaatselijk ten opzichte van dit probleem opstellen. Zij die de zienswijze voorstaan dat zusters in ons midden liederen moeten kunnen opgeven en gebeden mogen uitspreken, hebben ons enkele van hun overwegingen laten weten.
We behandelen die op dezelfde manier als we deden met hun leerstellige argumenten.

a. We kennen in ons midden twee opvattingen over de doop. Er is daar dus ruimte voor?! Kan er dan ook geen ruimte (zowel plaatselijk als ‘interlokaal’) zijn om verschillend te denken over het deelnemen van zusters in de dienst van de gemeente?

Inderdaad bestaan er onder ons twee meningen over de doop, te weten de doop na bekering en de zogenaamde huisdoop. Met dit verschil kunnen we leven omdat we hier in de eerste plaats met het persoonlijk geweten te maken hebben en pas indirect met een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.
We zijn niet verantwoordelijk voor iemands doopopvatting en dooppraktijk. De doop is namelijk een persoonlijke zaak tussen de doper en de dopeling.Voorstanders van de doop na bekering zitten natuurlijk wel met de gewetensvraag of ze met gelovigen die niet op grond van hun bekering gedoopt zijn maar op een andere basis, wel het avondmaal kunnen vieren.
Er zijn bepaalde vergaderingen waar men meent dit niet te kunnen doen. Zij wijzen niet alleen een als kind gedoopte gelovige af, maar willen ook niemand ontvangen uit een kring waar men hun radicale standpunt niet inneemt. Men maakt dan van het zicht op de doop een breekpunt.
In ons midden hebben we dit standpunt nooit aanvaard, omdat de voorstanders van beide meningen met dusdanige argumenten komen dat we elkaars mening kunnen respecteren en ons in ons geweten dan ook niet bezwaard voelen om samen met hen het avondmaal te vieren. Daar komt nog bij dat deze kwestie niet in de samenkomst zelf speelt; ze bepaalt het karakter van de samenkomst niet.

De twee zaken zijn dus niet precies vergelijkbaar, want als een zuster in de samenkomst een lied opgeeft, als ze voorgaat in gebed of een Schriftgedeelte voorleest, doet ze dat niet voor zichzelf, maar voor het geheel. Het is niet een zaak van haar persoonlijk geweten, maar van het geheel. Wat het bidden betreft, spreken we dan ook met nadruk over ‘voorgaan’ in gebed. Deze activiteit is medebepalend voor het verloop van de dienst en daarvoor moet iedereen de verantwoording kunnen dragen.

b. Heeft een enkele broeder of zuster dan het vetorecht om iets tegen te houden waarvan anderen overtuigd zijn dat het geoorloofd is? Mag zo’n broeder of zuster dan wel heersen over het geweten van hen die voor hun geweten overtuigd zijn dat deze gang van zaken geoorloofd is?

Helaas is in ons midden zoiets als een vetorecht gaan funktioneren. Het is gebeurd dat in een vergadering werd gesproken over een bepaalde verandering die niets met een principe te maken had. Na wat discussie stond een broeder op en zei:’Ik ben erop tegen, dus kunnen jullie niets doen’. Al eens eerder hebben we dat aan de kaak gesteld. In het onderhavige geval gaat het echter wel degelijk om een principiële zaak en dan nog om een zaak die met de uitleg van een verbod van de Heer te maken heeft. De kwestie of men gezamenlijk gehoorzaam wil zijn aan de Schrift is hierbij voor velen in het geding.
We lezen in de Schrift dat de sterken in het geloof het geweten van de zwakken hebben te ontzien wat de kwestie van het vlees eten betreft. Die sterken hadden nota bene ‘het recht’ aan hun kant. Leerstellig zaten ze -om zo te zeggen- goed. Ze konden zich laten leiden door kennis, maar dan zouden ze niet handelen naar de liefde (Rm14:15).
Is het in de zaak die we bespreken nu zo dat de voorstanders met 100% zekerheid leerstellig goed zitten? Is het echt voor hen een gewetenskwestie van schuld voor God als men deze zaak niet doorvoert? Op zijn zachtst gezegd is er toch wel het een en ander tegen hun opvatting in te brengen en moet men dan niet met het geweten van anderen rekening houden, die bezwaren naar voren brengen die zo maar niet weg te poetsen zijn?
Als deze gang van zaken in een vergadering ingevoerd wordt, doen zich ter plaatse twee situaties voor. Ten eerste zijn er gelovigen die niet zeker zijn of men hiermee wel een bijbelse koers vaart, maar die zich mee laten trekken door anderen en dus over hun geweten heen gaan leven. In de tweede plaats zijn er die met deze gang van zaken niet kunnen leven en die men in feite ‘dwingt’ om ergens anders een goed heenkomen te zoeken. We kunnen dat niet zien als het bewandelen van de weg van de liefde.

c. Het kan gebeuren dat als men het deelnemen van zusters verbiedt er ook gelovigen zijn die het niet eens zijn met de gang van zaken en die dan op hun beurt gedwongen worden ergens anders een heenkomen te zoeken. Geldt dat argument dan niet evenzeer?

Wij achten de twee opties niet gelijkwaardig. Iemands geweten is uiteraard geen absolute norm. Het moet gevormd worden door de Schrift. Hierboven hebben we trachten aan te geven dat de pro-argumenten o.i. verbleken in het licht van de contra-argumenten. Laten we daarbij bedenken dat het niet gaat om iets positiefs dat de Schrift aan zusters voorhoudt om te doen en waarbij ze schuldig zouden staan als ze aan die opdracht geen gehoor gaven; nee het gaat om iets dat zusters niet mogen doen en waarbij ze schuldig staan als ze dat verbod (of ‘negatieve’ gebod) overtreden.



C HOUDING ALS VERGADERINGEN ONDERLING

Bij de behandeling van dit vraagstuk moeten we bedenken:
(1) dat in het NT nergens in directe zin iets over de verhouding van de ene vergadering tot de andere wordt gezegd. Alles wat we daarover zeggen berust op een opbouw van argumenten. Hoe goed we dat ook willen doen en hoe afhankelijk we ons ook van de Heer opstellen, het is en blijft een menselijke argumentatie en die is per definitie feilbaar;
(2) dat de teksten die spreken over verbreken van omgang altijd te maken hebben met zondige levenspraktijk of met dwaalleer, maar niet met verschillen van inzicht in de uitleg van bepaalde bijbeluitspraken, ook al is die uitleg in onze ogen dubieus of zelfs onjuist.

Terreinverkenning
Als een soort ‘terreinverkenning’ volgt hier eerst een opsomming van de standpunten die men mogelijkerwijs ten opzichte van dergelijke vergaderingen zou kunnen innemen. We doen dat puntsgewijs.
We kunnen ons levendig voorstellen dat er broeders en zusters zullen zijn, die bij het lezen van al die mogelijke standpunten verzuchten: ‘Moet dat nu allemaal?’. Dat hebben we onszelf ook afgevraagd. De geschiedenis van de ‘broederbeweging heeft echter geleerd dat bij moeilijkheden en dreigende scheuringen vele broeders en zusters geen eigen keuze wisten te maken, omdat ze niet voldoende geïnformeerd waren over de mogelijkheden. Ze volgden dan ‘blindelings’ de keus die anderen maakten en betreurden dat soms later.

Houding zus, houding zo
Hier volgt dan nu de opsomming van mogelijke standpunten en we onderstrepen dat het geven ervan voor ons evenmin een verblijdende bezigheid is als het lezen voor u. We doen het echter om een uitgebalanceerde overweging mogelijk te maken en proberen een handreiking te doen.We zeggen niet dat de houding die wij innemen per se maatgevend moet zijn. We geven die de lezers slechts in overweging.

a.Vergadering A wijst niet unaniem de bedoelde praktijk af, maar wil plaatselijk de onderlinge eenheid bewaren en voert deze praktijk niet in (of: stelt ze niet ter discussie). De gelovigen te A vinden dat iedere vergadering voor zichzelf moet beslissen of men zusters in de samenkomst toestaat voor te gaan in gebed en liederen op te geven. Men gaat er vanuit dat iedere vergadering tot op zekere hoogte een eigen verantwoordelijkheid heeft en zelfstandig beslissingen kan nemen. Daartoe beroept men zich erop dat als een vergadering besluit iemand als een boze uit haar midden weg te doen, ze volgens de Bijbel niet verplicht is daar andere vergaderingen voor te raadplegen.
De gelovigen in A menen dat ze niet verantwoordelijk zijn voor alles wat in verg. X,Y of Z gebeurt. Ze achten zich wel verantwoordelijk voor wie ze uit een andere vergadering ontvangen. Als bijv. in X,Y of Z openlijk kwaad zou worden getolereerd en pogingen om dit kwaad uit te bannen zouden hebben gefaald, zouden ze geen gelovigen uit X,Y of Z meer ontvangen en in dat geval dus de praktische band van gemeenschap met X,Y of Z verbreken.
........
Dit standpunt zal vergadering A er toe brengen om -in de beschreven situatie-- het wederzijds contact met vergadering X,Y of Z te blijven onderhouden zoals ze dat voorheen gewend was te doen.Wel zal men bezoekers uit X,Y of Z voorhouden dat in A deze nieuwe praktijk niet gewaardeerd of niet geaccepteerd wordt. Uiteraard zullen er te A gelovigen zijn die de verg. X,Y of Z niet meer bezoeken.

b.Vergadering B acht zich ook niet verantwoordelijk voor alles wat in X,Y of Z gebeurt, maar weet zich nog iets sterker dan A verantwoordelijk voor wie ze toelaat. Ze acht het haar verantwoordelijkheid bezoekers uit X,Y of Z ernstig te wijzen op het foutieve van de handelwijze in hun thuisvergadering.
Men wil niet verder gaan dan het uitspreken van afkeuring, omdat het om een verschil van inzicht en uitleg gaat en niet om het welbewust tolereren van kwaad.
Voor hen is een aanbevelingsbrief niet een document dat als een soort ‘lidmaatschap’ van een kring van vergaderingen fungeert, maar een mededeling van een vergadering die naar de overtuiging van de gelovigen te B geen ongelovigen en geen personen die met kwaad gemeenschap hebben, tot het avondmaal toelaat.
...........

Deze overweging brengt B ertoe alle gelovigen uit X net als voorheen op grond van hun aanbevelingsbrief te ontvangen, maar met de ’vermanende’ (eventueel: ‘bestraffende’) mededeling (in de hal?) dat ze de gang van zaken in X afkeurt.
B geeft wel aanbevelingsbrieven af voor X,Y of Z, maar waarschuwt gelovigen uit haar midden voor de situatie aldaar. Men laat de gelovigen te B echter vrij naar hun eigen geweten te handelen.

c.Vergadering C voelt zich ten opzichte van de vergadering te X,Y of Z nog meer ‘haars broeders hoeder’. Zij acht het haar roeping de vergadering te X,Y of Z erop te wijzen dat ze het daar ingenomen standpunt onbijbels vindt en geeft aan dat ze bezoekers uit X,Y of Z met een vermaning (berisping) zal ontvangen.
Vergadering C spreekt zich niet uit over de ’status’ van vergadering X,Y of Z. De vraag of men in X,Y of Z nog wel vergadert op de grondslag van de Schrift laat ze (nog) liggen.Haar vertrouwen in de koers die X vaart is in dit opzicht echter wel ernstig geschokt.
............
C laat de gelovigen toe op dezelfde wijze als dat bij B is aangegeven.In tegenstelling tot verg. B geeft men geen aanbevelingsbrieven voor X af en raadt een bezoek aan die vergadering af.

d.Vergadering D beschouwt A nog wel als een bijbelgetrouwe kring , maar niet meer als een vergadering ‘in praktische gemeenschap’, omdat de basis van vertrouwen ontbreekt.
............
Men wil met bezoekers uit X een voorafgaand gesprek en daarvan zal afhangen of men vrijmoedigheid heeft ze aan het avondmaal te ontvangen. In feite handelt men dus precies zo als met bezoekers uit andere ‘bijbelgetrouwe’ kringen. Eventueel zal men broeders uit X,Y of Z die de nieuwe praktijk propageren, niet ontvangen.

e.De gelovigen uit E beschouwen de praktijk in X,Y of Z als fundamenteel kwaad ofwel als ‘ongerechtigheid’. Voor haar standpunt beroept E zich op teksten in het OT en NT die spreken over ‘afzondering’ zoals o.a. 1Ko5:6,7; 2Tm2:19-21; 2Jh:9,10; Lv13 en 14; Nm19:11-13; Jz7:11; Hg2:14. Op grond van deze Schriftgegevens verdedigt men een ‘verontreinigingsleer’ of ‘medeschuldigheids-opvatting’ van vergaderingen onderling. Men acht zich met alle vergaderingen waaruit men gelovigen met een aanbevelingsbrief ontvangt in een eenheid (de ‘eenheid van het lichaam’) verbonden.
.......
Deze opvatting ‘dwingt’ E zich van X,Y of Z af te scheiden. Ze verbreekt alle contact met deze vergaderingen. Ze ontvangt niemand uit X,Y of Z en raadt bezoek aan deze vergaderingen niet alleen af, maar verbiedt zo’n bezoek op straffe van tuchtmaatregelen. E blijft echter (eventueel: beperkt) contact onderhouden met vergaderingen a,b,c,d.

f.Vergadering F trekt de verontreinigingsleer nog verder door en beschouwt alle vergaderingen die niet radicaal ‘het verband’ met X,Y of Z verbreken als medeschuldig aan het kwaad in X,Y of Z. Men staat een ‘separated circle of fellowship voor’ ( een afgescheiden, afgezonderde kring van gemeenschap).
..........
Men verbreekt daarom niet alleen de band met vergaderingen als A,B,C en D, maar ook met vergaderingen als E.
Zie als illustratie van dit standpunt de brief van 24 -1-1998 die door de verg. te Den Helder verzonden is.

Overwegingen
Bij het beoordelen van bovenstaande standpunten is het goed de volgende overwegingen na te gaan:
* Het ‘Lichaam van Christus’ geeft geen voorstelling van de eenheid van plaatselijke gemeenten of vergaderingen, maar van de wereldwijde eenheid van de gelovigen.
Het is dan ook onterecht als de onderlinge verhouding van vergaderingen met het handhaven van de eenheid van het Lichaam in verband wordt gebracht.
* Een ‘separated circle of fellowship’ is geen bijbels begrip. We kennen principieel slechts de gemeenschap van de gelovigen met de Vader en de Zoon en de gemeenschap van de gelovigen met elkaar. Een ‘separated circle of fellowship’ is in feite een sectarisch begrip. Wel is er een band van praktische gemeenschap van vergaderingen onder elkaar. Dat zijn vergaderingen die elkaars vertrouwen hebben in die zin dat men naar de wezensnormen van de Schrift wil vergaderen. De adressen van deze vergaderingen staan in een adreslijst die door bepaalde broeders is opgesteld. Het is dus mede een kwestie van vertrouwen in deze broeders.
Die adreslijst heeft geen enkele status. De samenstellers pretenderen ook niet dat de vergaderingen die op de lijst vermeld worden de enige zijn die naar schriftuurlijke normen samenkomen.
*Alle ware kinderen Gods zijn in gemeenschap met elkaar en behoren die gemeenschap ook uit te drukken door gelovigen te ontvangen aan de Tafel van de Heer, mits ze geen immorele wandel hebben, geen valse leer voorstaan en ze geen gemeenschap hebben met de zonden van anderen.
*Als een vergadering de grondslag van vergaderen naar de wezenlijke normen van de Schrift verlaat, betekent dat niet dat we niemand meer uit zo’n kring zouden kunnen ontvangen. We gaan dan te werk zoals we dat doen met gelovigen die uit ‘bijbelgetrouwe’ kringen of kerken komen, maar die op een andere wijze vergaderen dan wij juist achten.
* Zo voorzichtig en weloverwogen als men plaatselijk moet zijn met de uitsluiting van een gelovige, zo voorzichtig moeten we ook zijn met het verbreken van alle contact met een vergadering. Dat laatste moet alleen gebeuren als er sprake is van het welbewust tolereren van moreel of leerstellig kwaad( in de zin van 1Ko5 of 2Jh) of als daar gerede twijfel over bestaat.
* Een aanbevelingsbrief moeten we niet beschouwen als een soort lidmaatschapskaart van een kring van vergaderingen die als vergaderingen een ‘eenheid’ zouden vormen. We accepteren iemand op grond van een aanbevelingsbrief als we erop kunnen vertrouwen dat de ‘gemeente’ waar hij vandaan komt een verantwoord toelatingsbeleid voert en dus geen ongelovigen toelaat en geen ‘bozen’ in het midden duldt.

Nadere toetsing.
ad a standpunt a mag niet onbijbels genoemd worden, maar is voor sommigen misschien te vrijblijvend.

ad b,c standpunt b en c zijn dan een redelijk alternatief.

ad d dit standpunt gaat iets verder. Het zou ingenomen moeten worden als men niet meer de zekerheid heeft dat het toelatingsbeleid in X,Y of Z betrouwbaar is. Anders gezegd: als er reden is om te twijfelen: (a) of men wel alleen gelovigen toelaat, (b) of men het met de tucht op leer en wandel niet meer ernstig neemt, en (c) of men nog wel het verlangen heeft ook in praktisch opzicht samen met de andere vergaderingen op te trekken. Vertrouwen moet ook een praktische basis hebben.

ad e en f De verontreinigingsleer en afzonderingsgedachte die in dit soort vergaderingen heerst, vindt geen gedegen basis in de Schrift. Deze opvatting voert tot een sectarisch standpunt.

ATTENTIE
We wijzen er met alle nadruk op dat bij het overwegen van een houding die men denkt te moeten innemen, men toch alles moet doen om plaatselijk tot een eenstemmige beslissing te komen. Luister naar elkaar, heb geduld met elkaar, probeer elkaar te begrijpen, handel niet overhaast. Het zou namelijk wel erg verdrietig zijn als men plaatselijk uit elkaar zou gaan om een zaak die in de eigen vergadering (nog) niet speelt. Als er in de plaatselijke vergadering gelovigen zijn die over de uitleg van 1Ko14:34 anders denken is er zolang deze nieuwe praktijk niet ter plaatse wordt ingevoerd naar onze overtuiging geen reden de betreffende vergadering te verlaten.

Laten we bedenken dat de eenheid van de Geest bewaard moet worden in alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid elkaar in liefde verdragend (Ef4:2).