Snel zoeken:
086 jrg 109, 02-1966 De gemeente, het huis van God 10.

Jesaja 52:11
Nogmaals naar het nieuwe testament

De illustraties uit het oude testament geven ons al het principe van afzondering aan en het nieuwe testament verkondigt ons hetzelfde. Zowel voor de “normale tijd” als voor “tijden van verval” geeft God aanwijzingen. Wanneer de toestand goed is luidt Gods Woord: Doet de boze uit uw midden weg. Zodra echter het geheel verontreinigd is en men niet meer luistert naar het woord van de Heer, en zijn heiligheid, onteert, dan is het voorschrift: “Gaat uit het midden van hen”.
Als het “wegdoen” wordt nagelaten, geldt voor hen, die een oor hebben om te luisteren naar wat God zegt: “afzonderen”.

Het eerste beginsel is duidelijk uitgewerkt zoals de vorige artikelen, hebben getoond, het tweede is alleen als beginsel in de bijbel te vinden. Dat te onderscheiden vereist meer geestelijk inzicht. Het principe op zichzelf is echter klaar en helder.

Gaat uit het midden van hen

De Korinthiërs worden opgeroepen elke verbinding met de ongelovigen te verbreken, en wel met de woorden uit Jesaja 52:11: “Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Here, en raakt niet aan wat onrein is, en ik zal u aannemen” (2 Kor. 6:17).
“Maar”, zal iemand zeggen, “dat geldt alleen ten opzichte van ongelovigen, er wordt niets beweerd ten aanzien van gelovigen in de gemeente die in kwaad wandelen”. Inderdaad, wat de letterlijke betekenis aangaat is het een vermaning voor de gelovigen te Korinthe om iedere verbinding met de afgoden en de ongelovigen, de heidenen dus, te verbreken. Maar gaat de geestelijke strekking niet verder? Is het principe van afscheiding niet uitgestrekter? Zeer zeker, want in vers 14 staat: “welk deelgenootschap heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid?” en in vers 17 staat: “raakt niet aan wat onrein is”. Zouden we ons wél van de ongerechtigheid en het onreine bij de ongelovigen moeten scheiden, en als het zich te midden van de gemeente vertoont, ermee in contact blijven? Is het bewaren van de eenheid met gelovigen, die het kwaad tolereren dan een dekmantel voor dat kwaad? Wil God afzondering van de wereld om haar zonden, maar gemeenschap met gelovigen en hun (ongeoordeelde) zonden?
Bovendien is het leerrijk op te merken, dat de afzondering, waartoe Jesaja heeft opgeroepen, al eeuwen door godvruchtige Israëlieten was toegepast. Echter… niet ten opzichte van de heidense volken, maar ten opzichte van het tienstammenrijk Israël, dat van God was afgeweken (zie 2 Kron. 11:13-16 en ook 2 Kron. 19:2 en 25:7).

Laten wij tot Hem uitgaan

God heeft het “joodse systeem”lang verdragen. Het evangelie werd eerst tot de Joden gebracht en wel, door de apostel Petrus (Hand. 2 en 3). De leidslieden van het volk verwierpen echter dit getuigenis. Daarna trad Stefanus op en door hem te doden vervulden de oversten van het volk de profetie die vervat is in de gelijkenis van de man, die wegreisde om een koninkrijk te ontvangen (Luk. 19:14). Nog bleef God lankmoedig. Wel ging het heil nu ook uit tot de volken en werd de heidenapostel Paulus geroepen, maar overal waar hij predikte, hadden de Joden de voorrang: eerst de Jood, dan de Griek. Ook in de verstrooiïng kregen de Joden het eerste aanbod van het heil. Dit ging door tot in Rome toe. Toen werd nog eens en wel voor de laatste maal het oordeel der verharding aangekondigd en ging het heil tot de volken (Hand. 28:26-28).

Hoewel in principe de toor over het volk gekomen was (1 Thess. 2:16) en op de natie rustte, zo wachtte de executie nog steeds. Binnenkort zouden de Romeinse legers tegen Jeruzalem optrekken om het te vertreden en zou er van de tempel geen steen op de andere blijven. Vóór die tijd deed God nog een laatste beroep op de Joodse christenen, die nog niet helemaal los waren van de Joodse gebruiken enz. om zich ervan af te scheiden. De Joden hadden duidelijk laten zien, dat ze in het kwaad volhardden en nu klinkt het woord van God in de brief aan de Hebreeën: “Daarom heeft ook Jezus, opdat hij door zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij daarom tot hem uitgaan buiten de legerplaats, zijn smaad dragende, want wij hebben hier geen blijvende stad” (Hebr. 13:13, 14).

In de eerste plaats valt op, dat afzondering nooit alleen negatief mag zijn. Er staat niet: “Laten wij uitgaan”, maar “Laten wij tot hem uitgaan”. Christus moet het centrum zijn van de afzondering.
“Maar”, zal iemand weer tegenwerpen, “het gaat in dit gedeelte alleen om bekeerde Joden, die het Joodse systeem moesten verlaten, want met de legerplaats wordt hier Israël met zijn tabernakeldienst bedoeld”. Inderdaad, wat de letterlijke verklaring betreft geven we dat direct toe. Maar ook heir gaat de strekking verder. Het Joodse godsdienstig stelsel was door God ingesteld en toch moest het verlaten worden. En geldt dat niet ten opzichte van elk godsdienstig stelsel waarin de waarheid verloochend wordt en Gods heilige eisen met voeten getreden? Wat baten mooie vormen en een mooie uiterlijke dienst als er geen tucht wordt gehandhaafd? Dan houdt men niets anders dan een godsdienst stelsel over. Zo’n legerplaats, al heet ze dan ook christelijk, hebben we evengoed te verlaten. Het principe blijft gelijk.

Gaat uit van haar mijn volk

Dit laatste wordt treffend geïllustreerd door wat in het boek de Openbaring staat opgetekend. Ten aanzien van Babylon, de grote hoer, wordt Gods volk bevolen: “Gaat uit van haar mijn volk, opdat gij met haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt” (Openb. 17:4). Het grote Babylon is een godsdienstig stelsel en wel een afvallig stelsel. Dit is niet zo moeilijk te begrijpen als het wel lijkt. Israël wordt voorgesteld als de vrouw van God (zie Hosea 2; Jes. 50:1). Zodra echter het volk de afgoden achterna gaat en zich met de heidenen verbindt, wordt dit hoererij en overspel genoemd en wordt Israël als een hoer voorgesteld. Het feit dat Babylon als een hoer wordt getekend, spreekt er dus van dat het wat de positie betreft met God verbonden was, maar dat heeft verloochend.
Het grote Babylon, de grote stad staat dan ook in contrast met de stad die fundamenten heeft, het hemels Jeruzalem. Zoals dit laatste in een apart visioen aan de apostel door één van de zeven engelen wordt getoond, zo wordt ook Babylon door één van de zeven engelen wordt getoond, zo wordt ook Babylon door één van de zeven engelen aangewezen. Welnu van dit godsdienstige stelsel, dat gevormd wordt door het naamschristendom, zegt God: “Gaat uit het midden van haar”. Hetzelfde principe dus als in Hebr. 13.