Snel zoeken:
Notities bij mijn Bijbel nr. 018

Genesis 1:24
En God zei: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard en het was alzo. En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aarde kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. (Gn 1:24,25)

Op de zesde dag bevolkte God de aarde met landdieren. De aarde was daarvoor door Hem klaargemaakt . De opsomming en onderscheiding van de drie soorten landdieren is niet wat we noemen wetenschappelijk. De Bijbel is ook geen wetenschappelijk boek. Dat wil niet zeggen dat de Bijbel onwetenschappelijk is en niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Integendeel, de werkelijkheid van de schepping wordt precies weergegeven, maar dat in eenvoudige termen, die voor ieder mens begrijpelijk zijn. De indeling berust op de kijk die de mens op het dierenrijk heeft en daarbij wordt in de eerste plaats het vee onderscheiden. Dat zijn de tamme dieren die in verschillende opzichten in het onderhoud van de mens voorzien. Vervolgens is er sprake van het kruipend gedierte als een totaal-aanduiding die wij meestal met reptielen weergeven. Daarna wordt het wild gedierte genoemd. Op de volgorde van vers 24 moeten we niet teveel nadruk leggen want in vers 25 is die precies omgekeerd.

Dat de aarde voortbrenge>/b>
Er zijn een paar zaken waar we wel extra bij mogen stilstaan. In de eerste plaats is dat de opdracht: “dat de aarde voortbrenge”. Deze uitdrukking betekent niet dat de landdieren vanzelf door tijd en toeval zich ontwikkelden tot wat we nu als dierklasse kennen. Voor een zelfstandige evolutiegedachte is in de Schrift geen plaats. Er staat namelijk in vers 25 “en God maakte”. De landdieren zijn - en dat geldt ook voor de vissen en de vogels, zie nog eens vers 20 en 21 - schepselen die uit Gods hand zijn voortgekomen.

Naar zijn aard
In de tweede plaats wordt hier - net als in vers 21 - gesproken over “naar zijn aard”. Elke dierklasse is uniek, en heeft een eigen aard. Dit beginsel ontdekken we vandaag de dag nog steeds. We kennen de dieren en onderscheiden ze elk naar hun aard in bepaald ‘klassen’. Er is geen overgang van de ene klasse dieren naar de andere. Er vinden wel kruisingen tussen de verschillende klassen plaats door het handelen van de mens. Om een voorbeeld te noemen: de mens kan een ezel en een paard kruisen, zo ontstaan er ‘muildieren’. We komen deze aanduiding ook in de Bijbel tegen in de NBG vertaling en ook in de NBV vertaling. De Statenvertaling gebruikt de term ‘muilezel’. Even een kleine bijzonderheid: wij maken onderscheid tussen muilezels en muilpaarden. Een muilezel is dan het jong van een moeder die ezel is en een muilpaard heeft als moeder een paard: (Ezelsbruggetje: de m van muilezel stemt overeen met de m van moeder ezel. Deze onderscheiding wordt niet door iedere bioloog zo gehanteerd). Zo kennen we ook kruisingen tussen leeuwen en tijgers, Het merkwaardige - en daar gaat het om - is evenwel dat deze kruisingen onvruchtbaar zijn. Je kunt ze alleen kunstmatig door kruising doen ontstaan.
Binnen de klassen onderscheiden we soorten en rassen en welke in vele variaties, waarbij nieuwe soorten worden gekweekt of door omstandigheden ontstaan. Zo kennen we bijvoorbeeld de diverse hondenrassen, die w.s. alle de wolf als stamvader hebben.

Het wild gedierte
Hierbij moet - in onderscheiding van het vee gedacht worden aan in het wild levende dieren en niet aan getemde dieren. Wie op safarie gaat, bijv. in Afrika, ziet deze dieren in de diverse soorten. Het wil niet zeggen dat deze dieren niet door de mens getemd kunnen worden, denk aan Jk 3:7, maar daar is dan wel veel inspanning voor nodig en deze getemde dieren verliezen eigenlijk nooit hun ware aard.

Beschouwen de landdieren dan vinden we eenzelfde variatie als bij de vissen en de vogels. Ook de schepping van de landdieren laat de grootheid van God als schepper zien. Van de schepping op de vijfde dag lezen we ook weer dat God het zag en het goed was. Er kwam bij de schepping niets uit zijn hand voort dat ‘slecht’ was.