Snel zoeken:
461 jrg 144, 02-2001 Op stap door het eerste boek van Samuël 06 (1:9-11)

1-Samuël 1:9

Bij onze wandeling door het eerste boek van Samuël komen we al snel de figuur van Eli tegen. Hij is de hogepriester en hij is op hoge leeftijd. Dat zal de reden zijn dat van hem gezegd wordt dat hij op een stoel bij de deurpost van de tempel zat. We zullen later nog meer van deze man horen en dan krijgen we de indruk dat hij zich ook niet zo druk meer maakte voor de zaak van de Heer en moeten we dat ‘zitten’ misschien wat negatief beoordelen In ieder geval bestaat er het gevaar dat we bij het ouder worden geestelijk wat ‘inzakken’. Op Eli komen we in een volgend artikerl terug, het gaat nu om wat we Hanna lezen.
Hanna bidt bitter bedroefd tot de Here. Ze doet daarbij de gelofte dat als de Here haar een mannelijke nakomeling zal geven, ze deze voor zijn hele leven aan de Here zal geven en dat hij nazireeër zal zijn. We mogen dat laatste opmaken uit de termen ‘zijn hele leven de Here wijden’ en ‘geen scheermes zal op zijn hoofd komen’ (lees Nm6:1-7).
Wat Hanna aan God belooft is geen kleinigheid. Stel je voor: ze heeft geen kinderen, nu vraagt ze om een zoon en zonder te weten of God haar nog meer kinderen zal willen geven, belooft ze die zoon aan de Here te wijden en dus afstand van hem te doen wat het huiselijk leven betreft. Een fantastische vrouw!! Wat een voorbeeld van toewijding.

Beloven?....dan ook doen!
Maar als je zo’n verstrekkende gelofte doet is het wel zaak dat je goed overweegt wat je zegt en dat je later niet op je belofte terugkomt. Wat dat betreft staat er in Nm30:2 heel uitdrukkelijk: ‘Wanneer een man de Here een gelofte doet of een eed zweert, waardoor hij een verplichting op zich neemt, dan zal hij zijn woord niet schenden; geheel zoals hij het uitgesproken heeft. zal hij doen’. Als een Israëliet dat niet deed dan zondigde hij (Dt23:21-23). Ik denk dat dat voor ons in principe precies zo geldt. Ook al doen we geen uitgesproken belofte , maar hebben we een voornemen om iets voor de Heer te doen of iets aan Hem te geven, in een collecte bijvoorbeeld dan is het zaak om daar niet op terug te komen, maar te doen wat we ons voorgenomen hebben.
Er staat ook dat je beter niets kunt beloven dan dat je iets belooft en het niet nakomt ( lees Pr5:3). Wel een woord om over na te denken.
Goed nadenken dus ( zie Pr5:1), want anders doe je een onbezonnen gelofte, daarvan is namelijk sprake in Nm30:8 en we hebben daarvan een afschuwelijk voorbeeld in het geval van Jefta (Ri11:30-40).Jefta’s belofte is wel heel ondoordacht, maar hij zat er wel aan vast. Soms gaan we pas overwegen wat we beloofd hebben nadat we de gelofte al gedaan hebben. Spreuken 20:25 waarschuwt daarvoor.
Opvallend is ook dat er verschillende keren sprake is over ‘het betalen ’van beloften (Jb22:27; Ps22:26; 50:14; 61:9; 66:13; 76:12; 116:14,18; Sp7:14;Nh1:15). Die uitdrukking heeft natuurlijk in eerste instantie met het betalen van geldelijke offers of het brengen van gaven te maken, maar mag daartoe niet beperkt worden, het ziet op het nakomen van wat beloofd hebben. Als we onze beloften niet nakomen, dan hebben we niet betaald en staan we dus in de schuld.
Kortom: er staat nog wel wat in de Bijbel over geloften of beloften en het nakomen daarvan. Het geldt dan beloften die we aan de Here doen, maar er zit toch ook een les in voor ons onderling verkeer. Hoe dikwijls beloven we elkaar iets en vergeten we daarna te doen wat we gezegd hebben of laten we het bewust na. Natuurlijk wil ik dit niet gelijkstellen met het niet nakomen van een gelofte aan God gedaan, maar toch is het niet goed. Ook naar elkaar toe moeten we ons woord inlossen als we daartoe in staat zijn.

Wat zegt Elkana ervan?
Op nog een punt wil ik de aandacht vestigen. Onder Israël gold dat als een vrouw een gelofte deed waarvan haar man niets wist of een dochter beloofde de Here iets waarvan haar vader niets wist dan kon die man of die vader de desbetreffende gelofte ongedaan maken. Als ze echter getuige waren van de gelofte en die stilzwijgend aanhoorden, dan bleef de gelofte van kracht. In het geval van Hanna kunnen we ons afvragen of ze Elkana hierin gekend heeft. We lezen daarvan niets. Laten we maar aannemen dat dit wel is gebeurd. Maar hierin zit voor ons toch ook een les, al zijn we niet onder de wet. Het is toch zeker niet zo dat een huwelijkspartner maar van alles aan de Here mag beloven terwijl de ander daarin niet gekend is en mede voor het inlossen van de gelofte zou moeten opdraaien. Niet alleen bezinning is noodzakelijk, maar ook goed overleg in gezinsverhoudingen!

Hoe het ook zij: van Hanna lezen we dat ze niet alleen haar verstrekkende gelofte deed, maar we lezen later dat ze die gelofte ook voor honderd procent nakomt. Prachtig voorbeeld, niet alleen voor vrouwen, ook voor mannen!