Snel zoeken:
157 jrg 117, 10-1974 Wij zijn schuldig

Jesaja 53:5
Twee soorten schuld

Het zinnetje dat als titel is gekozen kun je op twee manieren afmaken. Je kunt zeggen: Wij zijn schuldig omdat we deze of gene overtreding begaan hebben. Maar je kunt er ook van maken: Wij zijn schuldig om ons werk goed te doen. De inhoud van de drie woorden “Wij zijn schuldig” wordt dus bepaald door wat er volgt.
Niemand zal daarbij ontkennen dat het een hemelsbreed verschil maakt of je schuldig bent in de zin van “schuldig omdat”, of in de zin van “schuldig om”. In het eerste geval zit het goed mis met ons. En in het tweede geval moeten we er iets goeds van maken.

Zondeschuld en ereschuld

In de bijbel wordt om zo te zeggen op beide manieren het schuldig over ons uitgesproken. Als mensen staan we schuldig voor God, omdat we gezondigd hebben. We hebben straf, oordeel verdiend.
Ieder echter, die Jezus Christus heeft aanvaard als Heiland, kan met Jesaja zeggen:

“De straf die ons de vrede aanbrengt was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden” (Jes. 53:5).

Geboren in Christus zijn we eens en voor altijd ontheven van de schuld, die het zondigen met zich bracht.
Waar de ene schuld verdwenen is, is er echter een andere ontstaan. Niet doordat het ene gat met het andere gestopt is, maar omdat zondeschuld (ontstaan door verkeerde daden) vervangen is door een “ereschuld” (om goede daden te doen) aan de Heer.

Ik ben zijn knechtje niet

Laten we eens nagaan wat de bijbel onder die “ereschuld” verstaat. In Joh. 13:14 lezen we:

“Als dan ik, de Heer en de Meester, uw voeten gewassen heb, dan zijt ook gij schuldig elkaar de voeten te wassen”.

Nu bezien wij dit hoofdstuk meestal uitsluitend door de symbolische bril. Zeer zeker heeft de handeling van het voeten wassen, zoals de Heer die aan zijn discipelen verrichtte, een symbolische betekenis. Vers 7: “Jezus antwoordde en zei tot hem: wat ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het hierna verstaan”, maakt dat heel duidelijk. Maar dat is niet de enige betekenis! Er ligt ook een directe zin in dit voorbeeld. Voeten wassen is iemand verkwikken, verfrissen (zie Gen. 18:4). Het is echter geen erebaantje, maar een “vernederend” karweitje.
Iemand met de bijbel in de hand dienen en hem zo geestelijk de voeten wassen, is niet zo’n vernederende taak. Maar je uit prettig gezelschap losscheuren, om een broeder die de bus miste met je auto van het station te halen, is heel wat anders. In zo’n geval zeggen we: “Ja, maar ik ben zijn knechtje niet”. Maar de Heer zegt door zijn eigen voorbeeld: “Je bent zijn knechtje juist wel”.

De enige schuld die een christen mag hebben

Nauw verbonden met het voorgaande is de schuld om elkaar lief te hebben. Een gelovige zei er eens van: “Dat is de enige schuld die je er als christen op na mag houden”.
Zo is het ook, want Rom. 13:8 zegt zeer concreet:

“Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld”.

Onder gelovigen hoort liefde te heersen. En liefde moet je kunnen opmerken, niet uit “liefdoen”, maar wel uit “liefdebetoon”.
De apostel Johannes omschrijft dat heel duidelijk met de woorden:

“Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; en wij zijn schuldig het leven voor de broeders in te zetten” (1 Joh. 3:16).

Toen de apostel dit schreef, heerste er vervolging. Zijn opdracht is dus niet bij wijze van voorbeeld gegeven. Wij ondergaan (nog) geen vervolging, maar deze schuld rust in dezelfde mate op ons. Wellicht kent u het verhaal van broeder Saks die ergens in de Achterhoek gesproken had over deze tekst uit 1 Joh. 3.
Na afloop van de samenkomst liep hij met een broeder mee naar huis. Ze kwamen voorbij een boerderij waar van het erf een grote hond blaffend op hen afkwam. Saks, die aan de kant van de boerderij liep, schoof zo vlug zijn leeftijd het toeliet naar de andere zijde van zijn begeleider. Deze joeg met zijn wandelstok de hond weg en zei toen: “Broeder Saks, ik meende dat we het leven voor de broeders moesten stellen, daar heeft u toch zojuist over gesproken….”
“Moesten we ook” zei br. Saks, “maar ik wist niet dat ik al zo vlug examen moest doen”.
Hoe schuldig we zijn om elkaar lief te hebben blijkt ook uit 1 Joh. 4:11:

“Geliefden, als God ons zó heeft lief gehad, zijn ook wij schuldig elkaar lief te hebben”.

Hoe lief heeft God ons namelijk gehad? Zo lief, dat Hij zijn Zoon gezonden heeft (vers 10).
Tot het inlossen van deze schuld zijn we uit ons zelf totaal onbekwaam. We kunnen het alleen omdat God zijn liefde in onze harten heeft uitgestort en we leven uit God bezitten. In de praktijk zullen we dat verwerkelijken naar de mate dat we in gemeenschap met God onze weg gaan.

Geestelijk – stoffelijk

In Rom. 15:27 schrijft Paulus dat de heidenen schuldig zijn de armen in Jeruzalem te dienen met hun stoffelijke overvloed.
De heidenen hadden immers deel gekregen aan het heil dat vanuit Jeruzalem onder veel vervolging en druk was verkondigd.
Welnu, dan waren de heidenen aan deze Joden materiële goederen schuldig, nu zij door de vervolging in armoe gekomen waren.
Het zelfde geldt ook in andere zin. Zo vermaant Paulus de Galatiërs:

“Laat hij die in het woord onderwezen wordt, hem die onderwijs geeft, van alle goederen meedelen” (Gal. 6:6).

Zo zijn de mannen schuldig…

In Ef. 5:28 lezen we van een schuld die speciaal op de mannen rust, namelijk om hun vrouwen lief te hebben.
Het valt op dat in verschillende van deze “schuldig teksten” altijd eerst verteld wordt wat God (of Christus) gedaan heeft voor ons en hoe we daarom schuldig zijn hetzelfde aan onze broeder te doen.
Het inlossen van deze schuld kunnen we ook alleen door op het grote voorbeeld van de Heer te zien en goed te beseffen wat Hij voor ons heeft gedaan.
Zo is het ook in Ef. 5. Eerst wordt geschilderd hoe Christus de gemeente heeft liefgehad en dan komt de oproep:

“Zo zijn ook de mannen schuldig hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichamen” (vs. 28).

In al deze gevallen staat met zoveel woorden wat God als onze schuld ziet en hoe Hij ons opdraagt die schuld te “voldoen”. Je kunt het daar wel eens benauwd van krijgen. Wat een verantwoordelijkheid dragen we dan eigenlijk!
Het wordt echter nog benauwder als je in dit licht Luk. 17:10 onder ogen krijgt:

“Zo moet ook gij wanneer gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn onnutte slaven; wij hebben slechts gedaan wat wij verplicht (of schuldig) waren te doen”.

Terecht zeg je dan: “maar het is al zo’n opgaaf. Ik heb mijn handen er al vol aan. Is dat dan nog niet genoeg!”

Het is goed om in dit verband tot ons te laten doordringen wat er in Rom. 12:1 staat:

“Ik vermaan u dan, broeders, door de ontfermingen van God, dat gij uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, dat is uw redelijke eredienst”.

Paulus schrijft niet: “Je behoort je lichaam tot een levende offerande te stellen, want God eist het en God is zo streng”, of iets van dien aard.
Nee, hij zegt: “Ik vermaan u door de ontfermingen van God”
Dat onderstreept wat ik reeds heb gezegd, dat kracht om God te dienen, - “bovenmenselijke” kracht – alleen maar ontvangen wordt door te zien op wat God voor en aan ons heeft gedaan:
Als we daarop zien, kunnen we onze “ereschuld” inlossen!
Heel dikwijls echter willen we God dienen - en zo houden we het anderen ook voor – in de zin van: “We moeten dit en we behoren dat”. We dienen dan in een wettische geest, met het onvermijdelijke gevolg dat we falen. Alleen liefde tot God, omdat we zijn liefde, genade en erbarming hebben ondervonden, geeft ons kracht om te “slagen”.





De kracht van God

Alleen die mens is krachtig, die maar één doel voor ogen heeft. En voor de gelovige is dat doel: Christus.
God wil een volkomen toewijding, altijd en overal. Geen verflauwing in de liefde waarmee harten voor Christus gewonnen worden. Het gebeurt wel dat de eerste liefde waarmee iets begonnen wordt bij voortzetting verloren gaat. Moge God dat liefde vuur opnieuw in ons doen ontvlammen.

“Goudkorrels”