Snel zoeken:
018 Flitsen uit het Mattheusevangelie Mt 04:01–11 (a ) > nr. 510

De verzoeking in de woestijnMt 04:01-11.

Evenals bij de doop van de Heer dringt zich ook nu de vraag naar het ‘waarom’ op. We hebben gezien dat de doop van de Heer een heel andere bedoeling had dan de doop van de tollenaars en zondaars. Voor de laatsten was het een doop tot bekering. Zij beleden zondaars te zijn en reiniging van hun zonden nodig te hebben. De Heiland liet zich niet dopen omdat Hij bekering nodig had, maar door de doop maakte Hij zich één met de berouwvolle Joden, die zich bekeerden en zich door de doop van de rest van het volk afscheidden. Hij ging als het ware naast hen staan in hun positie van verootmoediging voor God. En van daaruit zou Hij hen uitvoeren als de Goede Herder.
Welnu, zoals we onderscheid maken tussen de doop van onze Heiland en die van andere mensen, zo moeten we ook onderscheid maken tussen de verzoeking in de woestijn en de verzoeking die wij ondergaan, of die Adam onderging. Adam werd beproefd om te zien of hij God zou gehoorzamen, de Heer werd beproefd om te laten zien dat hij God altijd gehoorzaamde. De vraag of Jezus op aanraden van de satan zondigen zou of niet, is hier niet aan de orde en mag zelfs niet gesteld worden. Wat dat betreft is het uiterst belangrijk op enkele treffende gezegden aangaande Jezus Christus te letten: Petrus getuigt van Hem: “Hij die geen zonde gedaan heeft” (1 Petr. 2:22); Paulus zegt: “Hem die geen zonde gekend heeft” (2 Kor. 5:21); Johannes verzekert: “In Hem is geen zonde” (1 Joh. 3:5).
De schrijver van de Hebreeënbrief stelt: “Hij is in alle dingen verzocht zoals wij, met uitzondering van de zonde” (Hebr. 4:15b); (letterlijke vertaling, vergelijk Hebr. 9:28, waar hetzelfde woord voorkomt).
De laatste drie getuigenissen gaan verder dan de eerste. Iedere combinatie van Jezus Christus en de zonde wordt hier de pas afgesneden. Veronderstel dat bij Jezus van Nazareth slecht één ogenblik de gedachte zou zijn opgekomen om aan de verzoeking van satan toe te geven, dan zou dat al een verontreiniging zijn geweest. Dan zou Hij de zonde als macht persoonlijk gekend hebben. Dan had de zonde een verzoeking voor Hem betekend.

Wat is dan het doel?
Maar wat voor zin heeft de verzoeking in de woestijn dan als Jezus Christus zo volmaakt was, dat de zonde voor Hem geen verzoeking betekende? Is het dan in feite niet een wassen neus? Dit probleem is met een eenvoudig voorbeeld duidelijk te maken. Als de hoogste klas van een middelbare school examen doet, dan dient dit examen voor een gedeelte van de kandidaten om uit te maken of ze zullen slagen of niet. Voor een ander gedeelte dient het alleen om te laten zien dat ze slagen. Wat voor anderen misschien niet vaststond staat voor de betreffende opleiders vast: deze kandidaten slagen! Zo is het ook met de verzoeking. Van de kant van satan gezien was het een verzoeking. Hij probeerde of hij Jezus van Nazareth ten val kon brengen. Van God was het echter een beproeving, een test om de volmaaktheid van de Zoon te tonen. Alle engelenmachten zijn er getuige van geweest. We lezen aan het slot dat de engelen komen en Christus dienen. En door het evangelie komt dit getuigenis van de volmaaktheid van de Zoon ook tot u en mij.
Die volmaaktheid blijkt des te duidelijker als we de tweede mens Jezus Christus vergelijken met de eerste mens Adam. Adam bevond zich in een schitterende hof toen de satan bij hem kwam. Jezus Christus vertoefde in de woestijn. Adam mocht van alle bomen eten, behalve van één. Hij kende geen honger of ontbering. Jezus Christus had veertig dagen gevast toen de duivel Hem verzocht. Adam overtrad een duidelijk gegeven gebod. Jezus Christus weigerde ook maar iets te doen waarvoor Hij geen gebod had van zijn Vader. Zelf getuigde Hij eens: “Mijn voedsel bestaat in het doen van de wil van Hem die Mij gezonden heeft”. Nooit wilde Hij iets doen in onafhankelijkheid van zijn God. De eerste mens zwichtte na één verzoeking, de tweede toonde zijn volmaaktheid in drie!
Zoals het paaslam zonder gebrek moest zijn, en om dat te controleren vanaf de tiende dag tot de veertiende dag apart gezet moest worden, zo moest van het ware Lam Gods duidelijk de volmaaktheid getoond worden. Zo’n volmaakte Heiland hadden wij, totaal onwaardige zondaars, ook nodig. Om het met de Schrift te zeggen: “Want zo’n Hogepriester hadden we ook nodig: heilig, onschuldig, onbesmet, gescheiden van de zondaars en hoger dan de hemelen geworden” (Hebr. 7:26).
Geen mens kan zichzelf opknappen, want voor God zijn we dood in onze zonden. De beste van ons kan zich niet voor een ander opofferen; één zonde, één onvolkomenheid maakt ons al totaal ongeschikt om een volkomen plaatsvervanger voor een ander te zijn. De enige die zondaars redden kan, is Jezus Christus. Hij is de volmaakte; de verzoeking bewijst het!
De grote vraag is echter of wij willen erkennen onvolmaakt en schuldig te zijn. En vervolgens of we dit volmaakte offer, Jezus Christus, aannemen.