Snel zoeken:
402 De profetie van Haggaï (1:9-15)

Tijd waarin Haggaï optrad

Het Statenbeeld van Daniël 2
Na dit globale overzicht van de geschiedenis van het volk Israël en de plaats van Haggaï daarin, willen we nagaan waar we Haggaï in de wereldgeschiedenis moeten plaatsen. Over de wereldgeschiedenis spreekt de Bijbel wanneer deze te maken heeft met de heilsgeschiedenis. De eerste keer is dat het geval in Gn14. Daar wordt verteld hoe de legers van 4 koningen in het gebied van Mesopotamië optrekken om een opstand van vijf koningen in het zuid-oosten van Kanaän te onderdrukken. Deze episode zou in de Bijbel niet vermeld zijn als ze niet te maken had met de wegvoering van Lot en diens bevrijding door zijn oom Abraham. Dit betreft een incidenteel geval. Ten dele is dat ook zo in de periode van de Richteren en de Koningen, maar met de onderwerping van Israël door Nebucandnezar is de geschiedenis van Israél volkomen verweven met die van de wereldrijken waarover in Dn 2 en 7 gesproken wordt. Kenmerkend is dan dat tijdsopgaven gerekend worden naar de regeringsjaren van de koningen van de volken die Israël overheersen.
Er is sprake van vier wereldrijken die achtereenvolgens zeggenschap krijgen over ‘het land der vaderen’, te weten overheersing door:
1 het Babylonische rijk van 605-539 v. Chr.
2 het Medisch-Perzische rijk van 539-331 v. Chr.
3 het Grieks Macedonische rijk van 331-64 v. Chr.
4 het Romeinse rijk vanaf 64 v Chr.

Bijgaande illustratie beeldt de profetische weergave van Dn 2 en 7 duidelijk uit. Het optreden van Haggaï moeten we plaatsen in het begin van de Medisch-Perzische periode, voorgesteld door de borst en armen van het Statenbeeld van Dn. 2 en door de beer van Dn 7.
Attentie zie Bab, beeld etc dl.1 blz. 346

Nadere uitwerking van de Perzische periode
Er zijn zes bijbelboeken die betrekking hebben op de tijd van de Perzische overheersing. Dat zijn drie profetische boeken: Haggaï, Zacharia , Maleachi en drie geschiedkundige boeken: Ezra, Nehemia en Esther. Verder heeft een deel van Daniël 11 betrekking op deze periode. In het volgende overzicht wordt aangegeven waar we ze elk (ongeveer) moeten plaatsen

Vorsten Geschiedkundige feiten Personen
Cyrus (II) of Kores de Pers (559-530) 539 decreet om tempel te herbouwen Zerubbabel
Vanaf 539 ook over Babylon 538/7 terugkeer Jozua
Samen met Darius de Meder 536 fundament gelegd tegenstand
(Ea 1-4:5)
Cambyses (II)
Dan. 11:2a (530 - 522 v. Chr.) (de Ahasveros van Ea 4:6 ?
aanklacht ingediend ?)

Gaumata (522 v. Chr.)

Darius Hystaspis (521 - 486 v.Chr.) 520 herbouw begonnen (Ea5:1-6:22) Haggaï &
516 werk voltooid Zacharia
Xerxes (486- 464 v. Chr.) (de Ahasveros van Ea 4:6 ?
aanklacht ingediend ?)

Poging Joden uit te roeien (boek Esther)
Maleachi ?

Arthaxerxes Longimanus (de Arthahsasta van Ea 4:7-26?
(464 - 425 of 423 v. Chr.) bouw gestaakt ?)
458 v Chr. terugkeer van Ezra
445 v Chr. terugkeer van Nehemia
Xerxes II en Sogdianus
(425-424 v.Chr.)
Darius Nothus
(423- 404 v Chr.)
Arthaxerxes II Memnon
(404 - 359 v. Chr.) Maleachi ?
Artaxerxes III Ochus
(359 - 338 v Chr.)
Arses/Artaxerxes 1V Bessus
(338 - 336 v Chr.)
Darius Codomannus
(335 - 331 v Chr.)

deze laatste vorst wordt door Alexander de Grote (336-323 v.Chr.) ten onder gebracht .

De profeten van het herstel
Haggaï, Zacharia en Maleachi worden samen wel de profeten van het herstel genoemd. Die benaming kan de indruk wekken dat zij de enigen zijn die over het herstel van het Joodse volk spreken. Die indruk is echter onjuist, we hebben gezien dat meerdere profeten de terugkeer uit de ballingschap aankondigen en over het Messiaanse herstel spreken. Jesaja,Jereremia en Ezechiël doen dat zelfs veel uitvoeriger dan de drie profeten van na de ballingschap.

Men kan de volgende karakterisering van de hierboven genoemde zes boeken geven:
Ezra, het boek van het godsdienstig herstel: het herstel van het altaar;
Nehemia, het boek van het natonaal herstel: het herstel van de stadsmuur;
Esther, het boek van de verborgen godsregering: de bewaring van het volk;
Haggaï, het boek van de aanvuring tot het godsdienstig herstel;
Zacharia, het boek van het (uiteindelijke) nationale herstel;
Maleachi, het boek van verval na herstel en van herstel na verval

Voor een goed zicht op de achtergrond van het boek Haggaï en op het vervolg van de geschiedenis van de teruggekeerde Joden is het goed van de inhoud van deze zes boeken kennis te nemen, maar dan vooral van de boeken Ezra en Zacharia. Ezra geeft ons geschiedkundige mededelingen over de herbouw van de tempel; Haggaï geeft een belichting bij deze geschiedkundige feiten door aan te geven wat er innerlijk bij het volk werkte. Zacharia is van belang om de vele parallellen met Haggaï.
In Ea5 :1 en 6:14 komen we de naam van Haggaï en die van de profeet Zacharia tegen. Beiden treden als samenwerkende profeten op onder de Judeërs vanaf het tweede jaar van koning Darius Hystaspis van Perzië, ook Darius de Grote genoemd.

Haggaï en Zacharia roepen de teruggekeerde Joden op om de herbouw van de tempel weer ter hand te nemen. Door hun optreden gesterkt gaat men aan het werk. Deze actie roept echter vragen op bij Thathnaï, de stadhouder over het gebied aan de zuid-westkant van de Eufrath en bij zijn medeambtgenoten. Onder Gods voorzienig bestel dwingt hij de Joden niet hun arbeid te staken, zoals destijds Rehum en de zijnen deden. Integendeel, hij zendt een brief naar Darius, waarin hij niet zoals Rehum spreekt over de herbouw van de stad , maar over de herbouw van het huis . Hij geeft daarbij ook een eerlijk verslag van wat de Joden hem gezegd hebben over het decreet van Kores en brengt geen enkele beschuldiging tegen hen in .
Darius is net als Kores de Joden gunstig gezind. Hij laat de oorkonde van Kores opzoeken en geeft bevel aan Thathnaï dat hij de Joden hun gang moet laten gaan bij de herbouw van de tempel. Ook hij doet meer dan dat, want hij laat de loonkosten voor de herbouw uit de staatskas betalen, terwijl hij bovendien regelingen treft voor bijdragen in de offerdienst.
De Joden zetten de herbouw voort en in het 6e jaar van Darius, dat is ca. 516. v. Chr. is het werk klaar. Het boek Haggaï onthult met welke godsspraken de profeet het volk heeft aangezet om de herbouw van de tempel weer ter hand te nemen.

De schrijver
Of Haggaï het geschrift dat zijn naam draagt zelf heeft geschreven, is de vraag. Zij die dit betwijfelen, brengen de volgende argumenten naar voren :
a. de inhoud van Haggaï is anders dan die van de andere profetische geschriften. Deze laatsten bevatten in hoofdzaak een verzameling profetische uitspaken terwijl het geschrift van Haggaï meer het karakter heeft van een verslag van de uitspraken van de profeet en van het effect ervan op de hoorders;
b. aan de naam Haggaï wordt de ‘titel’ profeet toegevoegd . Het is niet erg aannemelijk dat de profeet zelf zich zo zou hebben aangediend;
c. de formule dat het woord kwam ‘door de dienst van’ Haggaï pleit ervoor dat een van de toehoorders of een latere scribent het geschrift heeft samengesteld;
d. de samenstelling van de gegevens met de uitspraken over de toekomst op het eind suggereren dat er een samensteller aan het werk geweest is;
e. over Haggaï wordt in de derde persoon gesproken, wat uitsluit dat hij de schrijver is;
f. er valt een verschil in stijl op te merken tussen de profetische uitspraken en de historische mededelingen.
Nu is tegen elk van deze argumenten wel het een en ander in te brengen, maar dat is niet nodig want we hoeven niet per se afwijzend te staan tegenover de opvatting dat een tijdgenoot de schrijver of redacteur is geweest . Ook kan zelfs iemand uit later tijd de mondeling doorgegeven profetieën en gebeurtenissen op schrift gesteld hebben. Bij dit laatste moeten we bedenken dat men in de oudheid veel meer zaken nauwkeurig in het geheugen opsloeg dan dat wij dat in onze tijd doen. Bovendien waren er heel wat personen toehoorders van de uitspraken van Haggaï en ooggetuigen van de gebeurtenissen . Bovenal moeten we echter bedenken dat de profetie van Haggaï is opgenomen in ‘de Schrift’ en behoort tot de ’heilige Schriften’ waarvan de betrouwbaarheid werd erkend onder het Joodse volk en wat alles zegt: ook door de Here Jezus en de apostelen. Op die Schriften beroept de Heer Jezus Zich immers en van die Schriften zegt Paulus dat ze door God zijn ingegeven .
Voor het erkennen van het gezag van het boek Haggaï maakt het dan ook niet uit of we precies weten wie de schrijver is geweest.

Theorieën over de samenstelling
Toch moeten we op deze zaak nog even ingaan, want uitgaande van de gedachte dat een redactor uit later tijd het geschrift heeft samengesteld, menen diverse commentatoren dat de tekst mankementen vertoont en stellen zij allerleiwijzigingen voor. Dat betreft dan vervanging van bepaalde woorden of verplaatsing van hele gedeelten. Zo oppert men dat:
- in het gedeelte van 1:4-14 de redactor twee afzonderlijke uitspraken van de profeet heeft samengevoegd tot één geheel;
- de verzen 9-11 tot een ander gehoor gericht zijn dan de uitspraak van vers 4-8;
- deze twee gedeelten twee versies van eenzelfde toespraak zouden bevatten;
- vers 3 een latere toevoeging zou zijn.
- er diverse commentaren van overschrijvers in de tekst ingevoegd zijn.
Het heeft weinig zin op dergelijke theorieën in te gaan daar ze zeer speculatief zijn. Dat blijkt o.a. daaruit dat er diverse elkaar tegensprekende theorieën te berde gebracht worden. In het algemeen achten we het overwegen van bepaalde wijzigingen in de bijbeltekst alleen aanvaardbaar als de tekst een onmogelijke zin geeft of als er ingrijpende verschillen zijn in de beschikbare handschriften.. Zover we konden nagaan is daarvan bij Haggaï geen of nauwelijks sprake en als dat wel een keer het geval is, geldt de volgende uitspraak van Koole: ‘tekstkritisch is het niet geoorloofd, een lezing, die slechts door enkele tekstgetuigen gesteund wordt, voor origineel te houden, zonder dat de waarde van het betreffende handschrift is vastgesteld’. Graag vestig ik ook de aandacht op het volgende getuigenis van Verhoef:
Mijn ervaring in bijbelvertaling gedurende vijftien jaar heeft de overtuiging gesterkt dat de meerderheid van voorgestelde veranderingen van de tekst werkelijk onnodig zijn. Deze conclusie geldt ook voor de tekst van Haggaï. Michell’s lijst van toevoegingen, weglatingen, en fouten, bijvoorbeeld , is indrukwekkend, maar de meeste ervan zijn aanvechtbaar (Eng. arbitary).

Hoe gemakkelijk men bepaalde theorieën lanceert zonder daadwerkelijke grond, blijkt uit de opvatting van Rudolp dat het geschrift van Haggaï samengesteld zou zijn door vrienden van de profeet, die daarmee wilden voorkomen dat zijn activiteiten met betrekking tot de tempelbouw in het niet zouden vallen bij die van Zacharia. Het veronderstellen van zo’n vleselijk denken, zegt meer iets van het denken van degene die dit veronderstelt dan van het denken van de ‘fans’ van Haggaï.
Anderen menen dat het geschrift van Haggaï oorspronkelijk een onderdeel is van een verslag van de bouwactiviteiten aan de tempel gedurende de regering van Darius. Ze gaan er dan aan voorbij dat de data niet met de bouwactiviteiten te maken hebben, maar met de tijd waarop het woord van de Heer tot Haggai kwam. Maar genoeg over deze speculaties.

Uiteraard gaan we er niet aan voorbij dat de tekst soms vragen oproept, bijvoorbeeld of we bij 1:3 met een nieuwe boodschap naast die van vers 2 te doen hebben; en waarom vs. 9 herhaalt wat eigenlijk al in vs. 6 gezegd is. We willen dit soort vraagstukken echter zo goed mogelijk verklaren zonder drastische veranderingen in de tekst aan te nemen.

Wie was Haggaï?
Van de afkomst van Zacharia, de jongere tijdgenoot van Haggaï weten we niet veel meer dan dat hij de zoon is van Berechja en de kleinzoon van Iddo , en dat hij uit het priesterlijke geslacht stamde. Dit valt af te leiden uit Nh12:4 waar sprake is van een priester Iddo, die vrijwel zeker de grootvader van Zacharia is.
Van Haggaï (Hebr.Chaggay; Grieks Aggaios) wordt ons nog minder meegedeeld. We weten zelfs niet hoe zijn vader heette. Dat is uitzonderlijk want meestal wordt van personen in de Bijbel de naam van de vader vermeld en / of de plaats of landstreek waar ze vandaan komen .
Waarschijnlijk was Haggaï geen priester, zoals Zachaia, want hij moest tot de priesters gaan voor wetsonderricht . Zijn leeftijd staat ook niet vast. Op grond van 2:4 heeft men geconcludeerd dat hij de tempel in de oorspronkelijke staat moet hebben gekend en hij dus een oud man moet zijn geweest. Daar is iets voor te zeggen, omdat hij over de vroegere ‘heerlijkheid’ van dit huis spreekt alsof hij daarvan getuige is geweest. Dwingend is deze conclusie echter niet. Haggaï kan van anderen gehoord hebben hoe heerlijk dat huis was. Bovendien echter moet hij zijn vraag in opdracht van God stellen. Het is dus God die over de vroegere heerlijkheid van het huis spreekt. Van de leeftijd van de profeet valt dus niets met zekerheid te zeggen.
Hetzelfde geldt van zijn afkomst. Men heeft wel beweerd dat hij niet behoorde tot de teruggekeerden uit Babel, maar tot de bevolking die in het land was overgebleven, omdat zijn naam niet vermeld wordt in de lijsten van teruggekeerden in Ea2; Nh 7 en 12. maar deze lijsten vermelden voornamelijk de familiehoofden en niet alle namen van de teruggekeerden.
Zo blijft als enige punt over dat we de naam van deze profeet kennen. Die naam betekent ‘de feestelijke’ of ‘mijn feest’, afgeleid van het Hebreeuwse woord chag =feestdag. Maar deze naam zegt meer iets van de ouders die het als een feest beschouwd hebben dit kind te mogen ontvangen. Of ze hebben in dit kind iets gezien dat feestelijk voor de Here zou zijn. Dan zegt het iets van de dienst die dit kind -in hun ogen- zou volbrengen. Maar ook kan de simpele verklaring van zijn naam zijn, dat Haggaï op een feestdag geboren is, zoals o.a. A.S. v.d. Woude voorstaat. Hij en meerderen met hem trekken een parallel met Sabbetai, dat betekent ‘op een sabbat geboren . Hoe dat ook zij, het optreden van Haggaï zelf moet voor de Here God zeker een feest zijn geweest. Er worden dan wel geen persoonsgegevens van deze profeet vermeld - zijn persoon wijkt als het ware terug achter zijn boodschap - maar wat we van zijn optreden weten, tekent hem als een krachtdadig persoon, die voor de belangen van God en indirect dus ook voor die van Gods volk, opkwam.

Het optreden van de profeet omvat zover de Schrift ons meedeelt een periode van nog geen vier maanden en wel van 28 augustus van het jaar 520 v. Chr. tot en met 18 december van hetzelfde jaar en zijn geschrift vermeldt slechts vier verslagen van zijn optreden. Die korte periode is voldoende geweest om een drastische opwekking onder het volk te weeg te brengen. Mochten de werkzaamheden van deze profeet zich over een groter tijdsverloop hebben uitgestrekt dan heeft God zijn optreden in deze vier maanden zo belangrijk geacht dat het verslag ervan door de eeuwen heen bewaard gebleven is . We rekenen Haggaï tot de kleine profeten, maar om met het liedje op Piet Hein te spreken: ‘zijn daden waren groot’. Mede door zijn toedoen is het verwoeste heiligdom van God, dat zo kenmerkend is voor het Joodse religieuze bestaan, weer hersteld.
De profetie van Haggaï behandelt weliswaar een klein tijdsbestek uit Israëls geschiedenis, maar profetisch gezien ziet ze over een lange tussenperiode heen, uit tot op de tijd van de oprichting van het Messiaanse rijk. De herbouw van de tempel is Haggaï’s onderwerp maar dan met zicht op de glorie die de tempel zal kennen als dat Messiaanse koninkrijk wordt opgericht. Tempel en Messias horen bij elkaar. Ze bepalen het volksbestaan van Israël als ook het uiteindelijk heil van de volken

Haggaï is geen opstandeling (zoals later bijvoorbeeld een Bar Kochba), die God een handje wil helpen om dat rijk in zijn eigen tijd te vestigen. Sommigen veronderstellen dat wel, maar als dat de opzet was geweest had Haggaï direct moeten optreden na de dood van Cambyses in 522 v. Chr. , toen er verwarring in het rijk heerste met betrekking tot de opvolging. Politieke aspiraties zijn Haggaï echter totaal vreemd, hij is slechts een dienstknecht van God die het erom gaat Gods eer onder de teruggekeerde Joden te zoeken. Die eer is in het geding bij de herbouw van de tempel, waartoe Haggaï zijn volksgenoten oproept . Dat is zijn thema en de slechte economische omstandigheden onder het volk ziet hij -in overeenstemming met Lv26 en Dt 28 - als de tuchtiging van God over zijn volk. Zie hiervoor ook Dt11:26-28

Het doel van de mondelinge dienst van Haggaï was: zijn tijdgenoten aan te zetten tot de herbouw van de tempel en daarin te volharden. Mogelijkerwijs was dat ook het doel van de schriftelijke weergave daarvan. In dat geval moet het geschrift ontstaan zijn vóórdat de tempelbouw voltooid was. Daarnaast is dit kleine geschrift van betekenis geweest voor volgende geslachten onder Israël alsook voor alle gelovigen in de daarop volgende eeuwen tot in onze tijd toe.

Globale inhoud van het boek
Het boek Haggaï vertelt ons met welke woorden de profeet in opdracht van God het volk heeft opgeroepen om de bouw van de tempel te hervatten en hoe hij hen bemoedigd heeft met een glorieus vooruitzicht van zegen en heerlijkheid.
We kunnen dit korte geschrift vrij eenvoudig als volgt indelen
Hoofdstuk 1:1-2:1
(a) bestraffing van het volk vanwege de laksheid en gebrek aan toewijding aan de zaak van de Heer (1:1-6);
(b) oproep om het werk aan het huis van de Heer te hervatten en dat ziende op de kastijding van God in het verleden (1: 7-11);
(c) effect van de oproep (1:12-2:1).
Hoofdstuk 2:2- 10
(a) bemoediging bij het zien van de berooide situatie van het huis op dat ogenblik;
(b) voorzegging van de toekomstige heerlijkheid van de tempel.
Hoofdstuk 2:11-20
(a) onderricht uit de wet met toepassing op het volk (11-15);
(b) opnieuw terugzien op het verleden en belofte van zegen voor de toekomst.
Hoofdstuk 2:21-24 belofte voor Zerubbabel met een Messiaanse strekking.
Elk van deze delen begint met de vermelding dat het woord des Heren door cq tot Haggaï kwam en daarop berust deze indeling dan ook.

Daarnaast kunnen we wijzen op de systematische opbouw van het geschrift van Haggaï waarbij tweemaal bestraffing, reactie en belofte van zegen elkaar opvolgen:
a) Bestraffing:1:1-11; Reactie:1:12-2:1; Belofte van zegen:2:2-9
b) Bestraffing:2:11-18; Reactie: 2:19,20; Belofte van zegen: 2:21-24

Net als bij de profeet Maleachi stelt God door Haggaï een aantal vragen aan zijn volk. Deze vragen zijn minder berispend dan die In Maleachi, maar dat hangt samen met de treurige ontwikkeling van de toestand onder het volk na de tijd van Haggaï. Als we tenminste het optreden van Maleachi in het begin van de 5e eeuw v. Chr. moeten plaatsen.

Met een variant op een uitspraak van Frank E. Gabelein kan men zeggen, dat slechts weinig
profeten in zo weinig woorden zoveel van Gods gedachten hebben weergegeven.

Literaire vorm
Het boek bevat een mengeling van proza en poëzie. In het algemeen kan gezegd worden dat de inleidende gedeelten op de toespraken proza zijn, terwijl de toespraken zelf poëtische kenmerken vertonen. De meningen van de uitleggers zijn hierover verdeeld. Er zijn echter heel duidelijke kenmerken van Hebreeuwse poëzie in de tekst te vinden. In 1:6 bijvoorbeeld komen we een voorbeeld tegen van tegenstellend parallelisme:
Jullie hebben veel gezaaid, maar brachten weinig binnen;
Jullie eten, maar zijn nooit verzadigd;
Jullie drinken zonder voldaan te zijn;
Jullie hebben kleren aangetrokken, zonder warm te worden;
Wie zich voor loon verhuurde, ontving loon in een buidel met een gat.
Hier wordt de gedachte van het eerste deel van de zin versterkt of toegelicht door een tegengestelde gedachte in het tweede deel.
In 1:11 komen we een aantal herhalingen tegen, aangegeven met de woordjes ‘en op’:
En Ik riep een droogte, en op het land en op de bergen, en op het graan en op de wijn, en op de olie en op al wat de grond voortbrengt, en op de mens en op het vee, en op al de producten van hun handen.
Herhaling is een van de sterke kanten van Haggaï. .........We zien dat bijvoorbeeld in 2:4 waar de gebiedende wijs ‘wees sterk’ drie keer voor komt:
En nu, wees sterk Zerubbabel, spreekt YHWH,
en wees sterk Jozua, zoon van Josadak, de grote priester
en weest sterk al het volk van het land, spreekt YHWH
en werken jullie Ik zal met jullie zijn, spreekt YHWH de Almachtige.
....................
De vergelijking in 2:10-11 (de vraag aan de priesters) is uniek in het Oude Testament. Haggaï ‘speelt’ ook met woorden. In het Nederlands is dat niet te zien, maar in 1:9,11 bijvoorbeeld lezen we dat het huis van de HEER ‘horeb’ (woest) daar lag. Als gevolg hiervan zou er een ‘hareb’ (droogte) komen.

Het doel van het Oude Testament
Om de lessen die het OT, waartoe de profetie van Haggaï immers behoort, ter harte te nemen is het goed te bedenken wat God daarover in het NT onthult. In 1Ko10:6,11 wordt van de dingen die het volk Israël tijdens de woestijnreis overkomen zijn, gezegd dat ze ons tot voorbeeld zijn, en dat ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons op wie de einden der eeuwen zijn gekomen. We mogen stellen, dat dit niet alleen geldt van de gebeurtenissen tijdens de woestijnreis van het volk, want In Rm15:4 treffen we de volgende omschrijving van het nut van de Oudtestamentische geschriften aan: ‘Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven,- zie ook 4:23,24,- opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften hoop hebben’. Hier wordt dus niet slechts gedoeld op bepaalde episodes uit Israëls geschiedenis zoals in 1Ko10, maar op alles wat vroeger geschreven is, dus op het hele Oude Testament. Het hele Oude Testament is een leerboek voor ons. Het waarschuwt èn bemoedigt ons. Een van de lessen die we leren, is dat afwijken van de Heer en van zijn Woord tuchtiging van God met zich meebrengt, maar dat God herstel wil bewerken en zegen wil geven als we ons bekeren van onze dwaalweg. We zien dat bijvoorbeeld in het boek Richteren, maar ook in de boeken die erop volgen: Samuël, Koningen en Kronieken. Deze les geldt niet alleen voor ieder persoonlijk, maar ook voor de Kerk of Gemeente als het Nieuwtestamentische volk van God.