Snel zoeken:
417 Zacharia 4:1-14

Zacharia 4
Het vijfde gezicht: De kandelaar en de twee olijfbomen
Hoofdstuk 4:1-7

De engel die met mij sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt. Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens1 zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop; en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder. Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide. Neen, mijn heer. Hij antwoordde mij: Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen. Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel2 wordt gij een vlakte; hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!

Dit gedeelte gaat over:
- het gezicht van een kandelaar met twee olijfbomen;
- de uitspraak dat alleen door de Geest de dingen zullen geschieden;
- het woord over een grote berg die een vlakte zal worden;
- de verklaring dat Zerubbabel de gevelsteen naar voren zal brengen

Zacharia is kennelijk in een situatie waarin hem enige rust gegund is, want er staat dat hij als het ware wakker gemaakt moet worden. In de andere gevallen staat er namelijk enkel dat hij zijn ogen opsloeg en wat zag. De toestand waarin de profeet verkeert wordt met slapen vergeleken. Dat geeft aan dat hij niet werkelijk sliep. Hij krijgt het gezicht dus niet in een droom te zien. We kunnen het ons zo voorstellen, dat hij in gedachten verzonken is of vermoeid is door alles wat hij te verwerken heeft gekregen3. Dat laatste is geen schande. Het behoort bij ons mens-zijn. In ieder geval moet hij tot zijn positieven komen. Hij moet er echt met zijn volle bewustzijn bij wezen. De engel die hem tot zijn positieven brengt, is de reeds eerder genoemde begeleidingsengel.

Er staat van deze engel dat hij terugkwam. Als deze vertaling juist is4 kan het erop zien dat hij na het vorige visioen uit het gezichtsveld van Zacharia is verdwenen en nu weer optreedt. Het kan ook verband houden met het feit dat hij in het vorige visioen geen rol heeft gespeeld. Het laatst is hij namelijk vermeld in hoofdstuk 2:3.
De engel vraagt hem wat hij ziet en dat dwingt de profeet zijn aandacht volledig te richten op wat hem getoond wordt5. Zacharia is er dan helemaal bij en kan heel duidelijk aangeven wat hij aanschouwt en wel een kandelaar helemaal van goud. Daarbij gaat het er niet om dat goud een kostbaar materiaal is, maar dat het zinnebeeldig de majesteid en heerlijkheid voortstelt die God in Zichzelf bezit.
Deze kandelaar herinnert de profeet uiteraard aan de kandelaar die vroeger in de tabernakel stond6 . Het bijzondere van deze kandelaar is dat er bovenaan een oliehouder zit. Vanuit die houder lopen zeven toevoerbuizen naar zeven olielampen die we ons met zeven armen met de schacht van de kandelaar verbonden moeten denken7 .
Kennelijk wordt in de toevoer van olie niet door een mens voorzien die de lampen steeds bijvult. De olie vloeit vanuit de oliehouder blijkbaar ononderbroken via de toevoerbuizen naar de lampen. Dit in tegenstelling tot de kandelaar in de tabernakel. De lampjes op die kandelaar moesten steeds bijgevuld worden door de priesters8. Dat de mens in dit visioen uitgeschakeld is, volgt ook al uit de vermelding van twee olijfbomen die ter weerzijden van de oliehouder staan en er bovenuit steken. Over die olijfbomen horen we later meer, maar de gedachte wordt nu al gewekt dat die bomen voor de bevoorrading met olie zorgen.

Zacharia kan zich niet inhouden en vraagt aan de begeleidingsengel9 wat dit10 toch te betekenen heeft. De profeet is leergierig, hij heeft volle interesse voor de zaken van God. De engel prikkelt zijn nieuwsgierigheid met de haast vermanende vraag of hij (echt) niet weet wat dat betekent. Daarop moet Zacharia heel duidelijk zijn onwetendheid erkennen. Hij doet dat ook, hij wordt ook nu niet door vals schaamte gehinderd11. De engel geeft de profeet daarop antwoord, maar dat is geen nadere uitleg van het visioen zelf. Hij geeft wel aan wat de diepere zin ervan is en dat door het woord van de Heer te vermelden dat voor Zerubbabel bestemd is. Het zijn de zo bekende woorden: Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest.

Het gaat in het gezicht om de olie. De bijbel geeft ons alle reden om olie te zien als een symbool van de Geest van God. Welnu, Zacharia moet beseffen dat het werk aan de tempel niet een zaak is van menselijke kracht en geweld, maar van de werking van Gods Geest12. Deze woorden worden soms door christenen misbruikt om maar lijdzaam af te wachten wat God zal werken. Men vergeet dan dat God ons wil inschakelen in zijn werk, zoals hij ook Zerubbabel en zijn volksgenoten inschakelde. We zien dat duidelijk in vers 9 waar over het werk van Zerubbabel gesproken wordt. In vers 6 gaat het er echter om dat er tegenwerkende krachten zijn die worden voorgesteld als een grote berg die in de weg ligt en het werk wil verhinderen, maar voor Zerubbabel wordt die berg als een vlakte13. God neemt de verhinderingen weg, daar hoeft Zerubbabel geen kracht of geweld voor te gebruiken. Hij moet niet vertrouwen op eigen kracht en ook zijn heil niet zoeken bij anderen zoals Israël dat in het verleden vaak deed en hulp zocht bij Egypte bijvoorbeeld, maar zo werkt het niet. God werkt door zijn Geest: er is dan ook zelfs geen gedachte aan menselijke roem op prestaties. Op Gods bijstand moet het volk vertrouwen!!.

Dit stukje eindigt met een geweldige verzekering. Onder leiding van Zerubbabel en Jozua is het volk weer met de herbouw van de tempel begonnen. De Heer heeft al gesproken over een steen die Hij voor Jozua neergelegd heeft (3:9), een grondsteen als het ware; maar daarbij zal het niet blijven. De bouw zal voltooid worden tot de bovengevel toe. Zerubbabel zal daar duidelijk zichtbaar de gevelsteen aanbrengen, waarbij het volk in luid gejubel zal uitbarsten en het heil-zij-hem14 zal laten klinken. Dit heil mag Zerubbabel toegebracht worden, maar uiteindelijk komt het God toe die ondanks alle tegenstand en moeite het werk tot een goed einde zal doen brengen.

Opwekken uit de slaap
Er is een gezonde slaap waarvan we mogen genieten, er is ook een ongezonde geestelijke slaap, zoals bedoeld wordt in Ef.5:14: ‘Ontwaakt u die slaapt, en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten’15 .

Verband met het vorige gezicht
Het verband met het vorige gezicht valt op. Daar zag Zacharia in Jozua de hogepriester het herstel van het priesterschap, maar wat is een hogepriester en een priestervolk zonder tempeldienst? Welnu, hier zien we een van de attributen die behoort bij de tempeldienst.

De kandelaar en de zeven lampen
In eerste instantie spreekt alles in de tabernakel van Christus. Dat geldt ook voor de kandelaar. In zijn licht konden de priesters dienen. Zo kunnen ook wij dienen als priesters in de tabernakel die nu gevormd wordt door de Gemeente. In de tweede plaats echter spreekt de kandelaar van de Gemeente die met Christus verbonden is en zijn licht verspreidt. Dat blijkt duidelijk uit Op1:20 waar Johannes van de zeven kandelaren te horen krijgt dat ze zeven gemeenten voorstellen. De Gemeente moet het licht van Christus verspreiden.
Vaak wordt hierbij aangehaald dat Christus het licht der wereld was en dat wij als zijn volgelingen dat nu zijn16. We moeten echter bedenken dat de kandelaar er niet was om buiten de tabernakel te schijnen, maar binnen in het heilige. De teksten die spreken over lichten zijn in de wereld, zijn hier dus niet van toepassing. Eerder moeten we eraan denken dat we binnen de Gemeente het licht van Christus moeten verspreiden.
Deze kandelaar verschilt duidelijk van die in de tabernakel en van de kandelaars in de tempel van Salomo. Dat wijst erop dat het om de symbolische betekenis van het visioen gaat.

Olie een beeld van de Heilige Geest
Dat olie gezien mag worden als een beeld van de heilige Geest kunnen we afleiden uit 1Sm10:1; 16:13 ; Js61:1; Mk6:1; Hd 4:27; 10:38; 2Ko1:21maar kan ook afgeleid worden uit de woorden gericht aan Zerubbabel dat hij bij zijn werk niet moet vertrouwen op zijn kracht maar op de kracht van de Heilige Geest. De olie stelt de Geest voor die in ons stroomt ofwel uit Hem stroomt de olie in ons.
In het derde gezicht valt de nadruk op wat God doet, in het vierde gezicht vinden we de aanduiding voor de Zoon als Spruit en in het vijfde gezicht wordt de aandacht gevestigd op het werk van de Geest.

Zeven
Dit getal heeft een symbolische waarde. Het ziet op volheid, vaak in de zin van volkomenheid. Het kan echter ook slaan op een volheid van kwade zaken.
Terecht wijst Calvijn m.i. de gedachte af dat er naar elke lamp zeven toevoerbuizen zouden lopen en er dus 49 buizen zouden zijn17 .

Oliehouder
De oliehouder is kennelijk een reservoir waarin de olie van de olijfbomen wordt opgevangen.

De twee olijfbomen
Veldkamp legt er terecht de nadruk op dat de bomen het enige ‘levende’ onderdeel vormen in dit tafereel. De bomen verschaffen de olie, de oliehouder, de buizen enz. geven alleen de olie door. Zij zijn slechts ornamenten18 . Zie verder commentaar bij vers 11 en 12

Zerubbabel
We komen hier in hoofdstuk 4:6 voor het eerst in dit boek de naam van Zerubbabel tegen19. Haggaï vestigt veel meer aandacht op deze persoon20 en noemt hem de zoon van Sealthiël. Zie voor een nadere plaatsing van Zerubbabel mijn beschouwing over Haggaï21.

Niet door kracht
De woorden ‘zal het geschieden’ staan niet in de oorspronkelijke tekst. De St. Vert. vermeldt ze wel, maar dan cursief. Ze zijn alleen voor goed begrip toegevoegd.
Deze verzekering slaat op de voltooiïng van de tempelbouw: Zerubbabel kan die herbouw niet in eigen kracht voltooien22, ook heeft hij geen kracht om met geweld de vijanden die het werk zouden willen verhinderen op een afstand te houden. Nee, de Heer zal dat doen door het werk van zijn Geest. Deze verzekering mogen we breder toepassen op alles wat we als gelovigen voor de Heer doen. Denk aan de tekst: ‘Zo de Here het huis niet bouwt’23. Onder Christenen wordt dat uitgedrukt in het gezegde: ‘Aan des Heren zegen is alles gelegen’. Ruler merkt op dat we ook niet moeten vetrouwen op het ‘geweld’ van de menselijke geest waardoor we idealen willen opdringen en zaken willen forceren24 .

De grote berg
Verhinderingen voor het werk kunnen innerlijk werkzaam zijn, maar ook van buitenaf komen. Bij het eerste moeten we denken aan de innerlijke gesteldheid van het volk. Laksheid kan de handen slap houden. Op dat kwaad heeft Haggaï gewezen. Teleurstelling vanwege de geringheid van het werk kan een rol spelen, zowel Haggaï als Zacharia spreken daarover25. Zondige levenswandel kan een verhindering zijn. Dat vinden we in Zacharia naar voren gebracht26, maar de oplossing daarvoor is in Zc3 aangedragen. Er zijn echter ook tegenwerkende krachten van buiten en die worden hier door een berg voorgesteld. Bij het begin van de herbouw van de tempel was er de heidense landsbevolking die trachtte met behulp van de Perzische koning de bouw te verhinderen27 en het lukte ze nog ook. Toen Haggaï en Zacharia het volk opwekten om de herbouw weer aan te vatten, dreigde hetzelfde te gebeuren, maar ‘het oog van hun God rustte op de oudsten der Judeëers, zodat zij hen de arbeid niet deden staken’. Hier zien we het werk van Gods Geest. Dat werk ging zover dat de heidense koning het volk gunstig gezind was en zelfs bijdragen verleende voor de herbouw van de tempel28 .
Onder de berg kunnen we ook verstaan de tegenwerkende wereldmacht vertegenwoordigd door de rijken van Dn2 en 7. In dit geval dus door het Perzische rijk. God maakt de berg echter tot een vlak veld29.
Edelkoort meent dat de term ‘grote berg’ slaat op de puinheuvel van de verwoeste tempel en verwijst naar Nh4:2,1030. Deze gedachte is niet onredelijk, maar sluit niet uit dat die puinhopen, door de vijand veroorzaakt,symbolisch de tegenstand van de vijanden aangeeft.

De gevelsteen
Bij een huis in Israël onderscheiden we o.a. de grond- of fundamentstenen, waarvan de hoeksteen of steen des hoeks de voornaamste was en de gevelsteen. Het leggen van de hoeksteen spreekt van het begin van de bouw31 , het aanbrengen van de gevelsteen heeft te maken met de volttooiïng. De verzekering van vers 7 is dus een gweldige vertroosting voor leiders en volk: God zal het werk in de dagen van Zacharia voltooien!!
Onmiskenbaar is Zerubbabel hier een type van de Messias onder wiens leiding de tempel eenmaal definitief herbouwd zal worden. In geestelijke zin bouwt Christus nu aan het huis van God, te weten de gemeente32 , maar dat sluit de herbouw van de letterlijke tempel naar het model van Ezech. 40-48 niet uit.
Sommigen betwijfelen of bij de tempel wel van een gevelsteen gesproken kan worden. Zij zien de uitspraak meer als een zinnebeeldige voorstelling van het voleindigen van de bouw of ze denken aan de hoeksteen die bij de bouw zo’n belangrijke plaats inneemt. WiU spreekt over het aandragen van de eerste steen. Wij houden het echter met de Nieuwe Vertaling 1951 op een soort gevelsteen, want de eerste steen was kennelijk al gelegd.

Heil zij hem
Taalkundig gezien moet dit heilgeroep terugslaan op de steen, maar we zullen toch ook wel aan Zerubbabel mogen denken, want hij neemt in dit visioen een bijzondere plaats in.

Toevoeging bij het vijfde gezicht: de dag van de kleine dingen
Hoofdstuk 4:8-14

En het woord des Heren kwam tot mij:De handen van Zerubbabel hebben dit huis
gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien, en gij zult weten, dat de Here der heerscharen mij tot u gezonden heeft. Want wie veracht de dag der kleine dingen? Zij
zullen zich verblijden, als zij het paslood zien in de hand van Zerubbabel. Deze zeven zijn de ogen des Heren, die de ganse aarde doorlopen. Ik nam het woord en vroeg hem: Wat betekenen deze twee olijfbomen rechts en links van de kandelaar? Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen de twee olijftakken, die door twee gouden
buizen het goud van zich doen uitvloeien? En hij zeide tot mij: Weet gij niet, wat zij betekenen? Ik antwoordde: Neen mijn heer. Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die voor de Here der ganse aarde staan.

Dit woord vsn de Here vermeldt:
- dat Zacharia de bouw aan de tempel zal voltooien;
- de vermaning dat de dag van de kleine dingen niet veracht mag worden;
- de blijdschap bij het volk als ze het paslood zien in de handen van Zacharia;
- een woord over de zeven ogen des Heren;
- de vraag van Zacharia over de betekenis van de twee olijfbomen;
- de uitgebreidere herhaling van die vraag;
- de informatieve vraag van de engel en de uitleg die hij geeft.


Vanaf vers 8 wordt nader over het visioen gesproken, maar dan wel als een Godsspraak. Er staat namelijk dat het woord des Heren tot Zacharia komt. Of hij dit woord rechtstreeks ontvangen heeft of door bemiddeling van een engel, de begeleidigsengel bijvoorbeeld, staat er net als in 6:9 niet bij. Dat er een bemiddelende persoon is, laat zich afleiden uit vers 9b. Dit woord des Heren begint met de troostvolle verzekering dat het niet bij het leggen van de grondvesten van het huis des Heren zal blijven maar dat er een voltooiïng volgen zal en dat door de handen van Zerubbabel. Het zal dus geen generaties lang duren, nee, Zacharia zal het nog meemaken en dat zal voor hem het bewijs zijn, dat het de Here der heerscharen is die de persoon die met Zacharia spreekt, gezonden heeft.
Het gaat dus niet om een door mensen gefantaseerde boodschap, maar inderdaad om het woord des Heren. Bij dit vers kunnen we denken aan wat er in Thessalonika is gebeurd. Paulus en Silas brachten daar de boodschap van het evangelie en de Thessalonikers namen dat niet aan als een woord van mensen, maar als het woord van God33.

Uit het boek Ezra weten we dat de oudere Joden de herbouw van de tempel maar een nietige zaak vonden; de tijdgenoten van Haggaï dachten er precies zo over34. Dat wordt hier nog eens aan de orde gesteld. Kennelijk met het oog daarop volgt dan ook de vermaning van de Heer om de dag van de kleine dingen niet te verachten. Het werk van de Heer begint vaak klein en dat moet ons nederig houden en doen beseffen dat we afhankelijk zijn van wat Hij werkt. Wij willen zaken groot aanpakken en dan breekt het ons bij de handen af omdat we het in eigen kracht doen.
Zerubbabel is met het werk begonnen en hij zal doorzetten. De Joden zullen hem aan het werk zien met het paslood in de hand om de muren van de tempel loodrecht op te richten en de cynische instelling van sommigen zal veranderen in een van blijdschap over wat ze zullen zien.
Vervolgens grijpt de profetie terug op hoofdstuk 3 vers 9 waar sprake is van de zeven ogen op de steen die God voor Jozua heeft neergelegd. Die steen en die ogen hebben niet alleen Jozua wat te zeggen, maar ook Zerubbabel. Hier verkaart de Heer dat die zeven ogen de zeven ogen van de Heer voortellen die over de hele aarde gaan35. Het werk dat Zerubbabel doet zal door niemand op aarde, door geen vorst hoe machtig ook, verhinderd kunnen worden. Zo wordt er terloops een verband gelegd tussen de funktie van de hogepriester Jozua en die van Zerubbabel, de vorst uit het huis van David. Dat verband wordt in het volgende gedeelte nader toegelicht.

Dat is allemaal goed en wel, maar Zacharia zit met een vraag36 die het gezicht bij hem heeft opgeroepen en wel wat de twee olijfbomen (lett. ‘zonen van olie’) die hij heeft gezien te betekenen hebben. Die vraag zit hem zo hoog dat hij zonder de uitleg af te wachten, de vraag herhaalt en daarbij ook nog eens de aandacht vestigt op de gouden toevoerbuizen die de ‘gouden’ olie van de bomen naar de kandelaar doen vloeien en dat kennelijk via de oliehouder op de top van de kandelaar.
Op de vraag of hij niet weet wat die bomen of takken betekenen, belijdt Zacharia opnieuw zijn onkunde. Dat is een goede zaak. De Heer geeft als antwoord dat die twee de gezalfden zijn die voor de Heer van de ganse aarde staan. Onder Israël kennen we, zoals gezegd, de zalving van de priester, van de koning en van de profeet. Hier moet kennelijk aan de eerste twee gedacht worden.
In het gegeven geval kunnen we daar Jozua en Zacharia onder verstaan, maar dan niet enkel
als twee personen, maar als twee funktionarissen: de een van het priesterschap, de ander van het koningschap. Die twee funkties zijn niet in één persoon verenigd, maar beide zullen samenwerken. In hoofdstuk 6 wordt gesteld dat beide funkties wel in één persoon verenigd zullen wezen, namelijk in de Heer Jezus Christus, de Spruit, die God zal verwekken. In de periode na de ballingschap, waarop de boeken Ezra, Haggaï en Zacharia betrekking hebben, zien we de twee ‘gezalfden’, Jozua en Zerubbabel, in goede harmonie samen optrekken tot eer van God en tot zegen voor het volk. Er is als het ware bij hen al heilzaam overleg.
Uiteraard denken we bij Zc4 aan Op11 waar sprake is van twee getuigen die als twee olijfbomen worden voorgesteld in een tijd dat er dikke geestelijke duisternis in Jeruzalem heerst. Gods werk gaat ook dan door37. Zoals God twee getuigen had in de dagen van Zacharia, zo zal de Heer dat ook hebben in de toekomst als Jeruzalem (opnieuw)door de volken vertrapt wordt.

De twee olijfbomen
Bij de verwijzing naar Op11 kunnen we opmerken dat de twee getuigen optreden in de kracht van Mozes en Elia. Daarin zien we ook koningschap en priesterschap samengaan. Mozes heet namelijk ‘koning in Jeschurun (Dt33:5) hoewel hij ook de funktie van profeet vervult en Elia die in de eerste plaats profeet is treedt op de Karmel op als de priester voor God.
Zoals gezegd zijn deze twee aspecten ‘koningschap’ , d.w.z. macht en ‘priesterschap’, d.w.z. genade, in Christus verenigd en laten ze een volmaakt licht schijnen als Hij zijn heerschappij onder Israël uitoefent. Daaraan kan nog toegevoegd worden dat Christus ook profeet is en zien we de belangrijke trist: koning, priester, profeet inh Hem verenigd.

Door de handen van Zerubbabel
Deze woorden geven indringend aan dat Zerubbabel ingeschakeld is in Gods werk. God heeft de mens niet nodig, maar hij wil hem wel gebruiken.

Het paslood
Letterlijk staat er “steen, lood” en dat wordt in diverse vertalingen weergegeven als ‘paslood’. Dat paslood zou Zacharia dan nodig hebben voor het plaatsen van de gevelsteen. Ridderbos meent daarentegen dat de gevensteen zelf bedoeld is en het woord “lood” per vergissing door een latere overschrijver is toegevoegd 38.

De zeven ogen
De uitspraak over de zeven ogen zouden we eerder verwachten als een toevoeging bij 3:9. Ze kunnen namelijk moeilijk betrekking hebben op de zeven lampen van de kandelaar39 . Verschillende uitleggers beschouwen deze uitspraak hier dan ook als een verdwaalde tekst. Tot een dergelijke opvatting gaan we niet over tenzij er onweerlegbare bewijzen voor zijn. Zoals eerder betuigd, trachtten we altijd een zinvolle verklaring te geven van de tekst zoals die ons is overgeleverd.
We zuillen er niet aan voorbij mogen gaan dat er speciaal melding gemaakt wordt van het feit dat deze ogen de ganse aarde doorlopen en dat in vers 14 sprake is van de twee gezalfden die vóór de Heer der ganse aarde staan. Daarmee wordt duidelijk een verband gelegd tussen vers 10b en vers 14. Vers 10 is naar onze opvatting dan ook niet verdwaald, maar speelt een rol in het kader van dit vijfde gezicht.

De ogen des Heren
We verwezen al eerder naar 2Kr16:9 waar een belangrijk doel van dit doorlopen van de ganse aarde vermeld wordt, nl om bij te staan hen die de Heer willen dienen40 . Bemoedigend zijn ook teksten als: Dt11:12; Ps32:8; 33:8;101:6;Jr24:6. Zijn ogen zijn ten gunste op ons gericht, laat onze ogen dan op Hem gericht zijn41.

Twee gouden buizen
De twee gouden buizen lopen van de olijfbomen naar de oliehouder en vandaar gaan zeven buizen naar de zeven lampen. De olie vloeit door deze buizen en omdat ze een goudachtige kleur heeft wordt erover gesproken als goud dat vloeit.

Twee olijftakken
Als de vraag van Zacharia vermeld in vers 12 niet een blote herhaling is van die in vers 11 zullen we onderscheid moeten maken tussen de olijfbomen en de twee olijftakken. Van elke olijfboom hangt dan een tak boven de oliehouder. We houden het echter op een herhaling van de vraag. Voor de uitleg van het gezicht maakt dat trouwens weinig uit.
Men kan de uitdrukking olijftakken ook meer letterlijk weergeven met: oliegevers, oliespruiten of zonen van olie, ze zijn dus gezalfd met olie42. De engel geeft dan ook aan dat deze twee de twee gezalfden des Heren voorstellen. In directe zin kunnen we, zoals opgemerkt, hierbij denken aan Zacharia en Jozua, en in symbolische zin aan koningschap en priesterschap dat tot zegen voor het volk zal zijn.
Ridderbos geeft het woord dat met gezalfden vertaald is inderdaad weer met ‘oliegevers’ (olie-zonen)en denkt slechts aan hemelse bronnen en niet aan bepaalde personen of ambten. Zijn hoofdbezwaar is wel dat er niet van dragers van de olie, maar van bronnen van de olie gesproken wordt en we kunnen Zerubabel en Jozua toch niet als de gevers van de Geest beschouwen43.. We achten echter de uitdrukking ‘die bij de Here der ganse aarde staan’
voldoende aanwijzing dat de de Heer de bron is en dan in deze zin dat Hij net als in de natuur de bron is van dat wat de bomen, enz. voortbrengen.

Zalving
Onder Israël kennen we zoals gezegd de zalving van:
de priester: Ex28:41; 29:7; 38:30; 48:13,15;Lv21:10
de koning : Ri9:8; 1Sam 9:16; 10:1;16:3,13; 18:1; 2Sm2:7;1Kon1:34; 19:16
de profeet : 1Kn.19:16
Zie voor het zalven van de Heer Jezus: Lk4:18; Hd4:27; Hb1:9 en voor de zalving van
gelovigen in de nieuwe bedeling: 2Ko1:21; 1Jh2:20,27

Vragen bij 3:1-4:14
1. Welke troost of bemoediging put u uit het visioen aangaande de hogepriesterJozua?
2. Hoe kan Satan zich volgens 2Ko11:13-15 voordoen? Wat wil hij dan met ons proberen? Hij kan zich ook voordoen als een brullende leeuw (1Pt5:8,9) Waarmee wil hij ons dan treffen? Hoe moeten we (zie ook Jk4:7) ons tegen hem opstellen? Wat betekent dat praktisch?
3. Het volk Israël zal straks in vrede en rust leven in het land. Wat kunt u zeggen van de rust die ons bereid is, zie Mt 11:28-30?
4. Vaak hebben wij er grote moeite mee te erkennen dat we iets niet weten (zie 4:5,6), we trachten dan door een tegenvraag, een vage opmerking of iets dergelijks de vraag te ontwijken of we formuleren een antwoord dat nergens op slaat en werken ons in de problemen. Ga eens na of u dit bij u zelf herkent.
5. Welke funktionarissen werden onder Israël gezalfd en wat hield dat in?
6. Hoe kunnen we uit hoofdstuk 4:1-6 afleiden dat olie een beeld is van de heilige Geest?
7. In Hand.10:38 is sprake van zalving met de heilige Geest. Wie betre ft het daar? Verg. met dit vers 1Ko1:21 welke geweldige zaak leest u daar?
8. Wij, mensen zoeken graag grote dingen en zien verachtelijk neer op de kleine zaken die God werkt. God waarschuwt ons daarvoor net als destijds het volk te Jeruzalem. Noemt u eens wat ‘kleine dingen’ waarvoor u dankbaar en blij kunt zijn?