Snel zoeken:
207 jrg 122, 09-1979 De opname van de gemeente een hersenschim? 04

Deuteronomium 7:7
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 122 (1979)

Israël afgeschreven

De leer van de opname vóór de Grote Verdrukking is nog van een tweede zaak niet los te denken, namelijk de kwestie van Israëls toekomst.
Wanneer men leert dat de Kerk van Adam af bestaat houdt dat in, dat de Kerk besloten was binnen het Israëlitische volksverband. Met de Pinksterdag zou de Kerk dan de nationale grenzen van Israëls volksbestaan overschreden hebben en “wereldwijd” geworden zijn. Een herstel van Israël als volk van God zit er bij deze kerkvisie niet in. Dat zou immers een teruggang betekenen. Maar men zit natuurlijk met het levensgrote probleem van de onvervulde profetie. Wat moet men daarmee aan? Wel men stelt, dat de Kerk “van de nieuwe bedeling” in de plaats gekomen is van Israël. Men spreekt over de gemeente als over “het geestelijk Israël” en alle onvervulde profetieën worden vergeestelijkt op de Kerk toegepast. Daarbij is Israël als volk definitief afgeschreven.

Wanneer de gemeente echter een verborgenheid was in de bedeling vóór het kruis, dan is het duidelijk dat de vele voorzeggingen, die men op de gemeente laat slaan (zie de opschriften van de diverse perikopen in de oude Statenbijbels) nooit op haar betrekking kunnen hebben. Ze kunnen dat echter om nog veel meer redenen niet, die ik puntsgewijs weergeeft:

1. De profetieën betreffende de eerste komst van Christus zijn in de meest letterlijke zin vervuld. Het is dus totaal onaannemelijk dat de voorzeggingen die op een latere tijd betrekking hebben “vergeestelijkt” zouden moeten worden. Dit zou namelijk inhouden, dat men in een en hetzelfde tekstverband twee exegetische sleutels zou moeten hanteren.
2. De verkiezing van Israël is niet beperkt tot de gelovigen uit het volk. Integendeel. Deut. 7:7 laat zien, dat god het volk als volk heeft uitverkoren. Dat de natuurlijke afstamming voor God blijft gelden bewijst Rom. 11:20, 24 waar ook na de terzijdestelling van Israël nog over “natuurlijke” takken gesproken wordt in tegenstelling met de heidenen die takken van een wilde olijfboom genoemd worden.
Welnu, zo goed als de vloeken in wet en profeten uitgesproken over Israël als volk gekomen zijn, zo goed moeten de zegeningen, die zijn aangekondigd over Israël als volk komen. Het strijdt met elke norm van exegese de vloeken wel dit volk toe te bedelen en de zegeningen op de gemeente te laten overgaan.
3. De profetieën bevatten een menigte details, die betrekking hebben op de stad Jeruzalem, het rijk Juda, het rijk Israël, het land Palestina, de omliggende volken, enz., enz. Een vergeestelijkende verklaring met het oog op de gemeente valt van deze details eenvoudig niet te geven, wil men zich niet belachelijk maken.
4. Wanneer de profeten spreken over het herstel en de weerbewoning van “uw puinhopen”, “uw verwoeste plaatsen” en “uw verwoest land” (Jes. 49:19; vgl. 60:10) dan kan dit herstel op neits anders betrekking hebben dan op dezelfde zaken, als waarop het verwoest-zijn betrekking heeft. Deze zo concrete aanduiding maakt een vergeestelijking totaal onmogelijk.

Nu brengt men heir tegen in, dat het nieuwe testament toch vele profetieën op deze tijd laat slaan en men meent daarin een grond te vinden voor de vergeestelijkingtheorie. Deze tegenwerping gaat echter niet op. Nooit worden in het nieuwe testament voorzeggingen betreffende stad, land, volken enz. vergeestelijkt. Slechts wordt aangetoond, dat de roeping van de volken en het schenken van het heil aan de volken in het oude testament is aangegeven. Het kader waarbinnen dit geschiedt verschilt echter van wat het oude testament voorzegd heeft. Het oude testament kent de volken heil toe dank zij het herstel van Israël. In onze tijd komt het heil echter tot de volken dank zij de val van Israël.
Het oude testament geeft Israël de ereplaats boven de volken. In onze tijd ontvangen Jood en heiden het heil binnen het kader van de gemeente en daarin is Jood noch Griek.

De bovenbedoelde aanhalingen dienen dan ook alleen om te bewijzen, dat het schenken van heil aan de volken geen vreemde zaak is, niet iets dat tegen wet en profeten in zou gaan. Anderzijds echter blijkt duidelijk dat het slechts om het principe gaat en dat de vervulling pas met het herstel van Israël gerealiseerd zal worden.

Wat zegt het nieuwe testament?

Met het bovenstaande is nog lang niet alles gezegd. Als nu in het nieuwe testament alleen maar over de gemeente gesproken zou worden en Israël totaal niet meer zou worden genoemd dan konden we ons in gemoede afvragen of de vergeestelijkingtheorie ook een kern van waarheid bevat (dan zouden trouwens bovenopgesomde moeilijkheden nog recht overeind blijven staan en ons met de handen in het haar doen zitten). Zo is echter de situatie niet. Feit is, dat in Matth. 16 en 18 de naam gemeente al wordt genoemd en het ontstaan van de gemeente wordt aangekondigd. Maar….. in de evangeliën, in de brieven en in het boek de Openbaring komen we daarnaast een menigte uitspraken tegen, die volkomen Joods getint zijn. Ik geeft de volgende opsomming:

“Gij zult de steden van Israël geenszins rond zijn gekomen, voordat de Zoon des mensen zal komen” (Matth. 10:23).

“En Jezus zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij die Mij gevolgd zijt, - in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des Mensen zal zitten op de troon van zijn heerlijkheid, gij ook zult zitten op twaalf tronen, om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Matth. 19:28).

“Jeruzalem, Jeruzalem….. Zie uw huis wordt u woest gelaten. Want Ik zeg u: gij zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat: gij zult zeggen: “Gezegend hij, die komt in de naam van de Heer” (Matth. 23:37-39).

“En Jeruzalem zal door de volken vertrapt worden, totdat de tijden van de volken vervuld zullen zijn” (Luk. 21:24).

“Wanneer gij dan de gruwel van de verwoesting – waarvan gesproken is door Daniël de profeet – zult zien staan in de heilige plaats, (wie het leest lette er op) laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen… en bidt dat uw vlucht niet plaats vindt in de winter of op een sabbat. Want er zal dan een grote verdrukking zijn…..” (Matth. 24:15 v.v.).

“Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van Zijn vader David geven en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid” (Luk. 1:32, 33).

“Bevrijding van onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en te gedenken aan zijn heilig verbond, aan de eed die Hij Abraham onze vader, gezworen heeft; om ons te geven dat wij, gered uit de hand van onze vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees” (Luk. 1:71-74).

“Heer, zult gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël weer oprichten? En Hij zei tot hen: Het komt u niet toe tijden of gelegenheden te weten, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft” (Hand. 1:6, 7).

“Hebt dan berouw en bekeert u, opdat uw zonden uitgewist mogen worden, opdat de tijden van de verkwikking mogen komen van het aangezicht van de Heer, en Hij Jezus Christus moge zenden, die u te voren verordend is, die de hemel moet opnemen tot op de tijden der herstelling van alle dingen, waarvan God sinds oude tijden gesproken heeft door de mond van zijn heilige profeten” (Hand. 3:19-21).

“Maar door hun val is het heil tot de volken gekomen om hun jaloersheid op te wekken. En als hun val de rijkdom van de wereld is en hun verlies de rijkdom van de volken, hoeveel te meer hun volheid” (Rom. 11:11, 12).

“Want als hun verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden” (Rom. 11:15).

“Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat gij niet wijs zijt in eigen oog, dat er voor een deel over Israël verharding gekomen is, totdat de volheid van de volken zal zijn ingegaan; en zo zal heel Israël behouden worden”, zoals geschreven staat: “Uit Sion zal de Verlosser komen; hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden” (Rom. 11:25, 26).

“Wat het evangelie betreft, zijn zij wel vijanden ter wille van u, maar wat de verkiezing betreft, geliefden ter wille van de vaderen” (Rom. 11:28).

“Maar tot heden toe ligt er een bedekking over hun hart, wanneer Mozes gelezen wordt; doch wanneer zij tot de Heer zullen terugkeren, wordt de bedekking weggenomen” (2 Kor. 3:15, 16).

“En ik hoorde het getal van de verzegelden: honderd vierenveertigduizend verzegelden uit alle stammen van de zonen van Israël – uit de stam van Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam van Ruben twaalfduizend,…. (Openb. 7:4).

“Sta op en meet de tempel van God en het altaar, en hen die daarin aanbidden. En de voorhof, die buiten de tempel is, verwerp die en meet die niet, want hij is aan de volken gegeven, en zij zullen de heilige stad vertreden tweeënveertig maanden lang…” (Openb. 11:1, 2).

“En wanneer zij hun getuigenis voleindigd zullen hebben, zal het beest dat uit de afgrond opstijgt, oorlog met hen voeren en hen overwinnen en hen doden. En hun lijken zullen liggen op de straat van de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook hun Heer gekruisigd is” (Openb. 11:7, 8).

“En er werd een groot teken gezien in de hemel: een vrouw bekleed met de zon, en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren…. En zij baarde een mannelijke zoon, die alle volken zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en zijn troon. En de vrouw vluchtte in de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, om daar gevoed te worden twaalfhonderd zestig dagen” (Openb. 12:1-12).

Uiteraard tracht de niet-chiliast deze passages op zijn wijze te verklaren en in zijn schema te passen. Dat gebeurt dan als volgt:

1) men kent aan deze passages (zoals b.v. Matth. 10:23, 24:15, 16) een historische vervulling toe, of

2) men gaat ze vergeestelijken.

Het kenmerkende van de genoemde gedeelten is echter dat de context (de omliggende tekst) heel duidelijk op de eindtijd wijst. En wat het tweede betreft zou in het nieuwe testament het ene moment letterlijk over de gemeente gesproken worden, terwijl het volgend ogenblik Joodse termen zouden worden gebruikt, die vergeestelijkt zouden moeten worden. Dit is totaal onaannemelijk. Bovendien wordt in Openb. 11:7, 8 juist de geestelijke aanduiding van Jeruzalem gebruikt (vgl. Jes 1:10).
Kortom: men loopt met deze uitleg totaal vast.