Snel zoeken:
213 jrg 123, 02-1980 De opname van de gemeente een hersenschim? 09

Hebreeën 12:22
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 123 (1980)

Ons onderzoek heeft ons tot nu toe geleerd, dat

a. er daadwerkelijk sprake is van een opneming van de gelovigen bij de komst van Jezus Christus;
b. er bij verschijning van Jezus Christus om de volken te oordelen op aarde een scheiding plaatsvindt tussen gelovigen, de “schapen” genoemd en ongelovigen, die als “bokken” aangeduid worden;
c. als maatstaf voor beoordeling van de onder b genoemde groepen de behandeling geldt, die men een derde groep heeft doen ondergaan. De gelovigen, die deze derde groep vormen worden aangeduid als “deze mijn broeders”.

Hij komt met de engelen

Er is dus een duidelijk onderscheid tussen de beide fasen van de wederkomst van Jezus Christus. Dit onderscheid kan ook zo geformuleerd worden, dat Christus eerst komt voor de zijnen en daarna met de zijnen. Met de “zijnen” zijn dan de gelovigen bedoeld, die tot de gemeente behoren. 1)

1) De vraag of ook de oudtestamentische gelovigen in deze opneming zijn betrokken, blijft hier verder buiten beschouwing.

Hoewel dat nog niet zegt, dat de opneming plaatsvindt voor de Grote Verdrukking wil ik toch voor alle duidelijkheid de Schriftplaatsen aanvoeren, die bewijzen, dat Christus bij zijn verschijning om deze wereld te oordelen niet alleen vergezeld is van de engelen, maar ook van gelovigen.
Dat er engelen in zijn gevolg zullen zijn, wordt door chiliast en niet-chiliast erkend. Reeds Henoch heeft daarvan blijkens Judas: 14 geprofeteerd met de woorden: “Zie, de Heer is gekomen met zijn heilige tienduizenden om gericht te houden tegen allen, en al de goddelozen onder hen te bestraffen”.
In het licht van Hebreeën 12:22; Deut. 33:2 e.a. moeten onder deze tienduizenden in elk geval ook de engelen verstaan worden. We zijn echter niet van een afgeleide redenering afhankelijk.
Paulus schrijft aan de gelovigen te Thessalonika immers:

“bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen van zijn kracht, in vlammend vuur, als hij vergelding brengt over hen die God niet kennen en over hen die het evangelie van onze Heer Christus niet gehoorzamen” (2 Thess. 1:7, 8; zie verder: Matth. 16:27; 25:31; Mark. 8:38; Luk. 9:26.

Hij komt met de gelovigen

De engelen vormen echter niet het enige gezelschap van de Heer als Hij verschijnt om te oordelen. Ook gelovigen zullen Hem daarbij begeleiden. Ook dat is in de oude dag voorzegd. Zacharia heeft er namelijk over geprofeteerd met de woorden: “En de Here, mijn God zal komen, alle heiligen met Hem” (Zach. 14:5, 6a).
Paulus sluit zich bij dit woord aan als hij schrijft: “om onberispelijk te zijn in heiligheid voor onze God en Vader bij de komst van onze Heer Jezus met al zijn heiligen” (1 Thess. 3:13).
Daarbij hebben we te bedenken dat het woord “heiligen” in het nieuwe testament altijd op mensen slaat. Engelen worden daar wel “heilige engelen” genoemd, maar nooit worden ze enkel met het woord “heiligen” aangeduid. Met de gelovigen is dat echter wel het geval, zoals uit Hand. 9:32, 41; 26:10; Rom. 1:7; 8:27; 12:13; 15:25, 26 enz. blijkt.
Ook hier spreekt de Schrift in directe, duidelijke taal. Zo luidt Kol. 3:4, “Wanneer Christus, ons leven, zal geopenbaard worden, dan zult ook gij met hem geopenbaard worden in heerlijkheid”. Christus verschijnt dus niet alléén in zijn heerlijkheid, nee, de gelovigen verschijnen met Hem. Heel Kolosse 2 en 3 laat de identificatie van Christus en de zijnen zien. We zijn met hem gestorven, met hem begraven, met Hem opgewekt, met Hem levend gemaakt en we zullen ook met hem geopenbaard worden in heerlijkheid”.
De idee, zoals die nu van kerkelijke zijde wordt geopperd, dat we de Heer even tegemoet gaan om dan met Hem geopenbaard te worden in heerlijkheid lijkt al niet te stroken met de voorstelling die hier gegeven wordt. Op het moment namelijk dat Christus geopenbaard wordt, worden de zijnen dat ook. Daarover later echter meer.
Een volgend getuigenis treffen we aan in Openbaring 17:14. Daar wordt geschreven over de strijd, die de antichrist met zijn legers voert met Christus. De bewoordingen van de tekst luiden:

“En het Lam zal hen overwinnen – want het is een Heer der Heren en een Koning der Koningen – en zij die met hem zijn, geroepenen en uitverkorenen en getrouwen”.

Of met de laatste drie uitdrukkingen drie groepen gelovigen bedoeld worden of dat het om één groep gelovigen gaat waarvan als kenmerk genoemd wordt dat ze én geroepen én uitverkoren én getrouw zijn, doet op het ogenblik weinig ter zake, hoewel ik persoonlijk het laatste geloof. De apostel Paulus gebruikt een dergelijke meervoudige aanduiding voor een groep namelijk ook in zijn brieven (zie Ef. 1:1; Kol. 1:2).
Het gaat er echter nu alleen om, dat er gelovigen met de Heer verschijnen bij zijn komst.

Tenslotte is er nog de aanduiding in Openbaring 19:14. Ook daar wordt geschreven over de verschijning van Jezus Christus om te oordelen. “En”, zo staat er dan, “de legerscharen, die in de hemel zijn volgden hem op witte paarden, bekleed met wit, rein, fijn linnen”.
Velen verstaan onder deze legerscharen de engelen. Nu moet toegegeven worden, dat ook van de engelen gezegd wordt dat ze in het wit gekleed zijn. We hebben namelijk een vrij identieke beschrijving in Openb. 15:6 waar het gaat over engelen bekleed met “rein, blinkend linnen”.
Openb. 19:14 moet echter in zijn context gelezen worden. Er is daar eerst sprake van de bruid van het Lam in vers 7 en van haar wordt net als in vers 14 gezegd, dat ze bekleed is met “blinkend, rein, fijn linnen”.
En van dat linnen staat in vers 8 dat het voorstelt de gerechtigheden van de heiligen. Uiteraard kan dat nooit van de kleding van engelen gezegd worden. Er is nog een aanwijzing, dat de legerscharen de gelovigen voorstellen. We lezen dat uit de mond van Christus een scherp tweesnijdend zwaard gaat waarmee hij de volken zal slaan en dat Hij deze volken met een ijzeren roede zal hoeden. Deze uitdrukking komen we ook tegen in Openb. 12:5. In beide gevallen zit daar een verwijzing in naar Psalm 2 waar van de Zoon gezegd wordt, dat Hij de volken zal verpletteren met een ijzeren knots en ze zal stukslaan als pottenbakkerswerk. De gelovigen zullen ditzelfde oordeel echter met Christus uitvoeren zoals uit Openb. 2:26, 27 blijkt:

“En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, die zal ik macht geven over de volken; en hij zal hen weiden met een ijzeren staf, als pottenbakkersvaatwerk worden zij verbrijzeld”.

Dat alles laat zien, dat de heerlegeres die Christus begeleiden niet alleen gevormd worden door engelenscharen, maar ook door de gelovigen. Het is van belang nog even te onderstrepen, dat de legerscharen uit de hemel komen! Ze zijn niet de Heer halverwege tegemoet gegaan!

Er zijn nog meer verschilpunten op te sommen tussen de eerste en de tweede fase van de wederkomst van Christus, dan alleen het feit, dat de Heer in het eerste geval komt voor de zijnen en in het tweede geval met de zijnen. Deze verschillen komen echter D.V. later ter sprake, wanneer we beide fasen in een overzicht naast elkaar zullen zetten.