Snel zoeken:
276 jrg 126, 06-1984 Over orde en tucht en de onderlinge verhouding van de 'vergaderingen' 05

Handelingen 15:22
Uit: “Bode des Heils in Christus”, jaargang 127 (1984)

De lessen uit het boek Handelingen

We willen dan nu de lessen uit het boek Handelingen nagaan. Twee dingen springen daarbij in het oog:

– dat God Zelf de verbondenheid van de plaatselijke gemeenten laat uitkomen.
– dat het gedrag van de gelovigen met deze verbondenheid in overeenstemming is.

Het boek Handelingen schildert ons beslist niet de geschiedenis van een aantal onafhankelijke plaatselijke gemeenten, die alleen verbonden zijn door de band van geloof en liefde. Nee, deze gemeenten vormen een eenheid en voelen hun medeverantwoordelijkheid.
In Hand. 8 wordt de ommekeer in Samaria beschreven die door de prediking van Filippus en de begeleidende werking van Gods Geest is bewerkt. We lezen, dat de bekeerde Samaritanen gedoopt worden. Toch blijken ze de Heilige Geest nog niet ontvangen te hebben.
Als de apostelen te Jeruzalem van het werk van God in Samaria horen, zenden zij Petrus en Johannes erheen, en eerst als deze gebeden en hun de handen opgelegd hebben, ontvangen de Samaritanen de Heilige Geest.
Het is niet moeilijk te begrijpen wat hiervan de achtergrond is. De verhouding tussen Samaria en Jeruzalem was de eeuwen door ‘vuur en water’ geweest.
Er was alle kans, dat er een onafhankelijke gemeente te Samaria zou ontstaan, die Filippus als haar ‘apostel’ zou beschouwen en zich los zou achten van Jeruzalem. God voorkomt dit echter en maakt de Samaritanen duidelijk, dat ze met de gelovigen te Jeruzalem verbonden zijn en er een eenheid mee vormen.

Cornelius en de zijnen

Het omgekeerde vinden we in de geschiedenis van Cornelius. Hier bestond het gevaar, dat de christenen te Jeruzalem de gelovigen uit de heidenen niet zouden accepteren (of alleen maar onder voorwarde dat ze besneden werden). In dit geval schenkt God aan Cornelius en de zijnen de Heilige Geest nog vóór ze gedoopt zijn, en geeft Hij dus duidelijk aan, dat deze gelovigen door Hem zijn geaccepteerd. Daarmee wordt echter ook aan de gelovigen te Jeruzalem duidelijk gemaakt, dat zij deze gelovigen hebben te accepteren.
We kunnen de kritiek die sommigen te Jeruzalem op het gedrag van Petrus hadden, betreuren. Anderzijds blijkt daaruit echter dat ‘Jeruzalem’ wel degelijk medeverantwoordelijkheid voor het gedrag van Petrus in Caesaréa voelde en ze zich afvroegen of dit wel een werk van God was, dat ze moesten erkennen.

Verbondenheid tussen Antiochië en Jeruzalem

Een mooi voorbeeld geeft ook het slot van Hand. 11. In Antiochië is voor het eerst op uitgebreide schaal aan heidenen het evangelie verkondigd. Er is een Gemeente ontstaan uit Joden en heidenen. We lezen niet van de mededeling van de Heilige Geest aan deze gelovigen, maar die heeft blijkens het vervolg plaatsgehad en dat zonder toedoen van de apostelen uit Jeruzalem. Het gevaar, dat Samaria liep was hier blijkbaar niet aanwezig.
Als de gemeente te Jeruzalem van deze gang van zaken hoort, zenden ze Barnabas erheen. Niet om de gelovigen de handen op te leggen opdat ze de Heilige Geest zouden ontvangen, maar om poolshoogte te nemen. Let wel, het zijn nu niet de apostelen (verg. 8:14) maar het is de gemeente te Jeruzalem als zodánig die Barnabas uitzendt.
Hoe men nu ook verder het doel van dit bezoek wil formuleren, één ding is duidelijk: dat de gemeente te Jeruzalem zich verbonden weet met en medeverantwoordelijkheid gevoelt voor de gemeente te Antiochië.

De kwestie van de besnijdenis

Nadat Paulus en Barnabas de eerste zendingsreis hebben volbracht keren zij terug naar Antiochië en vertellen daar welke grote dingen God met hen gedaan heeft. Dan komen er echter mannen van Judéa, die tegen de gelovigen uit de heidenen te Antiochië zeggen, dat ze besneden moeten worden, willen ze behouden kunnen worden. Zeggen de gelovigen te Antiochië nu: ‘We hebben niets met jullie te maken; jullie horen thuis in Judéa en als je daar de besnijdenis wilt handhaven moet je dat zelf weten, maar hier zul je hem voor bekeerde heidenen zeker niet invoeren?’ Nee, zo doen ze niet. Ze sturen Paulus en Barnabas met nog een paar broeders naar Jeruzalem om deze kwestie met de apostelen en de oudsten aldaar te bespreken. Niet alleen naar de apostelen dus. Het gaat niet slechts om een apostolische uitspraak in een leergeschil, nee, het gaat ook om de band met Jeruzalem. Na veel geredetwist wordt tenslotte eenstemmigheid bereikt en gaat er een brief uit waar de hele gemeente te Jeruzalem in gekend is (Hand. 15:22). Deze brief vertroost en sterkt de gelovigen te Antiochië. Ze bewaart ook de eenheid tussen Antiochië en het zendingsgebied in Klein Azië enerzijds en Judéa anderzijds.
In dat geval kan men wijzen op de bijzondere plaats die Jeruzalem in die tijd innam, maar dat doet niets af aan het feit, dat er dus van onafhankelijkheid van de plaatselijke gemeenten geen sprake was.