Snel zoeken:
Is Jezus twee keer gezalfd?

Lukas 7:38
Betreft: Lk. 7: 36-50 i.v.m. Mt 26: 6-13.; Mk.14: 3-9 en Jh.12: 1-8

Vraag:
a) Is de zondares die in Luk.7 genoemd wordt dezelfde als Maria van Bethanië? Of is Jezus twee keer gezalfd?
b) Als deze vrouw minder 'liefdevol' was geweest, waren haar zonden haar dan niet vergeven?

Antwoord: a) Matteüs, Markus en Johannes beschrijven de zalving van de Heer door Maria van Bethanië. In Lukas gaat het om een ander geval.

De argumenten hiervoor zijn de volgende:
a. Matteüs, Markus en Johannes vermelden alle drie dat de zalving waarover zij spreken, in Bethanië plaatsvond.
b. Alle drie geven ze aan dat het gaat om een zalving met kostbare balsem. Markus en Johannes vermelden erbij dat het nardus was.
c. Ze vermelden ook alle drie de verontwaardiging van de discipelen, van wie Judas kennelijk de spreekbuis is geweest (zie Jh. 12: 4,5).
d. Eveneens vermelden ze alle drie dat de vrouw (alleen Johannes noemt haar naam: Maria) deze handeling verrichtte met het oog op de begrafenis van de Heer. Deze drie evangeliën beschrijven dus hetzelfde geval en dit geval verschilt van Lk 7.
In dat hoofdstuk gaat het om:
a. een andere plaats die kennelijk ergens in Galilea is gelegen (zie Lk.7: 1,11 en het feit, dat Joh. de Doper boden tot Hem zond).
b. Er is wel sprake van een fles met balsem, maar er is geen vermelding van het feit, dat het om kostbare balsem ging. Bovendien wordt er over het nat maken van de voeten met haar tranen gesproken en het afdrogen ervan met haar haren. Dit gegeven ontbreekt in de beschrijving van de zalving door Maria
c. In Lk 7 is er geen sprake van verontwaardiging bij de discipelen, maar van een schampere opmerking van de gastheer.
d. Ook ontbreekt in dit geval iedere vermelding betreffende de begrafenis van de Heer, en ook de vermelding dat over deze daad in de wereld gesproken zou worden, wat Matteüs en Markus wel meedelen van die andere vrouw (te weten: Maria).
e. Evenmin vinden we in Lk 7 de uitspraak van de Heer, dat de discipelen de armen altijd bij zich hebben, maar Hem niet altijd. Daarentegen komt in Lk 7 uitgebreid de kwestie van de vergeving ter sprake, waarvan de andere drie totaal geen melding maken.
f. Hier gaat het om een 'zondares' dat wil zeggen: een zedeloze vrouw. Van Maria van Bethanië kan zoiets niet gezegd worden.

Nu is er wel een moeilijkheid wat betreft de weergave van het gebeuren door Matteüs en Markus. Zij stellen, dat de zalving plaatsvond in het huis van Simon de Melaatse Johannes noemt geen naam), in Lk 7 echter heet de huisheer ook Simon en dat heeft sommigen ertoe gebracht om in ieder geval de zalving zoals Matteüs en Markus die vertellen, gelijk te schakelen met die uit Lk 7.

De overeenkomst tussen de beschrijving door Matteüs en Markus gegeven,
met die van Johannes is echter veel groter. Deze drie beschrijven onmiskenbaar eenzelfde gebeurtenis.
Het feit, dat Matteüs, Markus en Lukas het alle drie over een huisheer Simon hebben, weegt daar niet tegen op. Daar komt bij, dat Matteüs en Markus spreken over Simon, de melaatse, terwijl Lukas het heeft over Simon, de farizeeër.
Die twee zijn zeker niet identiek. De Heer is dus bij twee verschillende gelegenheden door een vrouw met balsem gezalfd, namelijk:
a. door Maria van Bethanië, de zuster van Lazarus en Martha, en
b. door een zondares waarvan we de naam en de woonplaats niet weten.

Blijft natuurlijk nog de vraag wie Simon, de melaatse, was en hoe de zalving door Maria in zijn huis kon plaatsvinden. Er zijn hiervoor twee oplossingen voorgesteld:
a. Deze Simon was de man van Martha en de zalving vond dus plaats in hetzelfde huis waar de Heer blijkens Lk 10: 38-42 wel verkeerde, of
b. De maaltijd beschreven in Jh. 12 heeft niet bij Martha thuis plaatsgevonden maar in het huis van een vriend of bekende, die Simon, de melaatse, heette

b) Om de situatie in het huis van Simon, de farizeeër, goed te begrijpen moeten we beseffen dat deze vrouw niet eerst nu tot bekering komt en dan haar liefde laat blijken, maar dat ze de Heer al liefhad en kennelijk al wist van zijn genade en vergeving. Dat volgt uit de woorden die de Heer tegen Simon
zegt. Het gaat om twee schuldenaars waarvan de een een groot en de ander een klein bedrag schuldig was. Aan beiden wordt de schuld kwijtgescholden. Nu is de vraag van de Heiland gericht aan Simon niet: 'Wie van die twee heeft
de schuldeiser het meest liefgehad, maar wie van de twee zal de schuldeiser het meest liefhebben. De liefde is dus niet de oorzaak van de kwijtschelding, maar het gevolg ervan. Zo is het ook met de vergeving die Jezus de vrouw schenkt. Deze vrouw heeft de Heiland zo geweldig lief omdat haar vele zonden vergeven zijn. De vergeving, de kwijtschelding ging aan het betoon van liefde vooraf. Uit de woorden van de Heer volgt ook dat die vrouw dus wist dat haar zonden veel en erg waren.
Zo komt ook het vervolg in het juiste licht te staan. Simon had geen enkel bewijs van liefde voor de Heer getoond. Zelfs blijken van burgerlijke beleefdheid had hij niet getoond. Daaruit blijkt dus dat Simon geen weet had van schuldvergeving en zelfs niet een klein beetje liefde voor de Heiland had.
De woorden van vers 47-50 moeten gezien worden in het licht van het verhaal over de beide schuldenaars. Als Jezus zegt: 'haar vele zonden zijn haar vergeven, want zij heeft veel liefgehad' dan betekent dat niet: 'ze zijn haar vergeven omdat ze veel heeft liefgehad. Nee, haar grote bewijs van liefde was een reactie op de kwijtschelding van haar vele zonden en bewees dat die vergeving haar ten deel was gevallen. Dat bewijzen de volgende woorden dan ook: wie weinig vergeven wordt, die heeft (als gevolg, denk aan het voorbeeld) weinig lief. Daarna bevestigt de Heer nog eens aan de vrouw en mede met het oog op Simon: 'Uw zonden zijn vergeven.' Wat zij aanvoelde en wat haar tot haar daad bracht wordt haar hier uit de mond van Jezus bevestigd.
Ze geloofde al en dat geloof betekende haar behoud. Ze kon in vrede heen gaan.
Als ze minder liefdevol was geweest waren haar zonden ook vergeven, maar dan had ze maar 'weinig' zonden gehad. Anders gezegd, dan gaf ze blijk niet te beseffen hoe groot haar zondeschuld was.