Snel zoeken:
Graag een nadere verklaring van deze verzen

Hebreeën 9:27
Betreft: Hebr. 9:27, 28

Vraag: Graag een nadere verklaring van deze verzen.

Antwoord:
Even een kleine inleiding. In de verzen 24-28 is sprake van drie 'verschijningen' of 'openbaringen' van Jezus Christus. In tijdsvolgorde zijn dat:
- Zijn verschijning of openbaring in de voleinding van de eeuwen om door zijn offer de zonde weg/te niet te doen (vs. 26). Dat ziet op zijn eerste komst op aarde en het werk dat Hij volbracht op het kruis;
- Zijn verschijning voor het aangezicht van God voor ons (vs. 24). Dat ziet op zijn hemelvaart en dat Hij Zich gezet heeft aan de rechterhand van God, waar Hij als Hogepriester voor ons werkzaam is (zie Hebr. 2:17, 18; 4:14-16);
- Zijn aanschouwd worden tot heil van hen die Hem verwachten (vs. 28). Dat ziet op zijn wederkomst.

In de verzen 26-28 wordt de nadruk gelegd op een aantal dingen, die vast en zeker eens hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden. Het begrip 'eenmaal' is de verbindende factor en wel als volgt:
a. Christus is eenmaal verschenen om het werk op het kruis te volbrengen. Dat is een vaststaand feit. Ook is het een eenmalige gebeurtenis, het gebeurt niet een tweede keer. Het werk is eens voor altijd volbracht (vgl. 10:12, 14);
b. Er is nog iets dat eenmaal plaatsvindt, namelijk dat de mens moet sterven en geoordeeld worden. Hier ligt niet zozeer de nadruk op de eenmaligheid zelf als wel op het feit dat het vast en zeker een keer gebeurt. Geen mens ontkomt eraan. En dan wordt het inderdaad niet herhaald, het is eenmalig;
c. Tenslotte is er een derde zaak, die eenmaal zal gebeuren, namelijk dat Christus zal terugkomen tot heil van de gelovigen.

Het vaststaan van deze laatste gebeurtenis wordt nog extra benadrukt. Zo zeker als het is, dat een mens eenmaal moet sterven (vs. 27), zo zeker als het is dat Christus zich eenmaal geofferd heeft (vs. 28a), zo zeker is ook het feit dat Hij weerkomt en aanschouwd zal worden door de gelovigen. Vers 28b slaat terug op 28a en dat grijpt terug op 26b, maar heeft ook relatie met vers 27 want het woordje 'eenmaal' of 'eens' verbindt deze verzen.
Nu zit er voor ons gevoel nog een moeilijkheid in vs. 27b en 28b. Er staat in vers 27: Eenmaal sterven met daaropvolgend het oordeel. Nu zouden we in vers 28 verwachten: Eenmaal geofferd en daarna komen ten oordeel. Dat staat er echter niet, integendeel het gaat om behoudenis om heil. De parallel tussen vers 27 en 28 ligt dus enkel in het woordje eenmaal. Zo goed als het ene gebeurt, zo goed gebeurt het andere. Daarnaast is er echter een tegenstelling. Terwijl het in vs. 27b om oordeel gaat, gaat het in vers 28b om behoudenis.
Nogmaals de verbinding ligt in het woordje eenmaal. En daarbij ligt meer de nadruk op het feit van het eens plaatsgevonden hebben of plaats zullen vinden, dan op het eenmalige van het betreffende feit.