Snel zoeken:
Wat betekent de uitdrukking dat ons woord met zout besprengd moet zijn?

Colossenzen 4:6
Betreft: Ko 4: 6

Vraag:
Wat betekent de uitdrukking dat ons woord met zout besprengd moet zijn?

Antwoord:
Zout werd gebruikt in:
-negatieven zin: om land onvruchtbaar te maken (Ri 9: 45).
-positieven zin: om smaak te geven en bederf te weren. Voor de gelovigen wordt het in die laatste zin gebruikt en wel als volgt:
a. Gij zijt het zout der aarde Mt 5: 13. De gelovigen zijn het smaakvolle en bederfwerende element in de menselijke samenleving. Maar als het zout zijn smaak verliest dan heeft het geen enkele funktie meer en wordt weggeworpen.
Zo gaat het met het christelijk getuigenis als het afwijkt van wat de Heer gegeven heeft (Denk aan Laodicea).
b. In Lv 2: 13 is sprake van het zout van het verbond. Daar wordt gedoeld op het duurzame, onverderfelijke van dat verbond.
c. In Mk 9: 49 is sprake van offeranden die met zout gezouten worden. In dit vers is sprake van vuur en zout. Het één reinigt, het ander conserveert en maakt smakelijk.

N.B. De Telosvert. heeft net als NBG 'met vuur gezouten' waarin de beide werkingen samengebracht zijn: reiniging door oordeel en daardoor conservering ofwel bewaring.
Als er vervolgens staat 'hebt zout in u zelf en houdt vrede onder elkander' dan ziet het eerste op bederfwering en daarbij ook smakelijk zijn en het tweede op een vredige toestand onder elkaar. Dus geen laffe, zouteloze praat, geen wandel naar het vlees enerzijds, maar ook geen vitterige wettische twistzieke geest anderzijds.
d. In Ko 4: 6 hebben we eenzelfde gedachte. Ons woord moet van genade doordrenkt zijn. Als we geen besef van de genade van God hebben zullen we niet weten op de juiste wijze met onze broeders en zusters te spreken.
Anderzijds mag dat nooit gepaard gaan met flauwhartig lief doen en alles maar goed praten, of met valse oogmerken iets zeggen. Als ons woord met zout besprengd is, dan houdt dat in dat het waar, rein en stichtend is.
Het is net als met de begrippen 'genade en waarheid' die in Christus samengaan (Jh 1: 17). We zien dat in het geval van de Syrofenische vrouw (Mt 15).