c Koninkrijk Gods en Koninkrijken van de mensen |
Begrip koninkrijk wat houdt het in?, dat er een koning, een heerser is, die heerschappij voert over een bepaald gebied waarvan de bewoners zijn onderdanen zijn. Het begrip ‘heerschappij voeren’ vinden we al vermeld in Gn 1:16 en 26. In het begin alles in de juiste, rechte verhouding-verticaal en horizontaal. Er heerste 'gerechtigheid'. Gn 1 en 2 Zondeval tast verhouding met God aan en de verhouding met medemens. De zondeval is een ontwrichting. Nu wordt heersen ook richten. Rechter der ganse aarde Gn 18:25; Ps 9:5 Na zondvloed gezag (?) doodstraf Eerste vermelding Voor het eerst is over een koninkrijk sprake in > Gn.10:10. Nimrod was een geweldig jager. Hij breidt zijn macht uit. Heerser betekent tevens rechter. Werd niet gericht in gerechtigheid. In Abrahams nageslacht vinden we 12 koningen als nakomelingen van Ismaël - denk ook aan Edom Gn 17:20; Gn 36:31-39 Koningschap voor Israël Ook onder Israël, het volk van God, wordt het koningschap (voorzegd+gevestigd) Gn 17:6 In aanvang koning zoals de andere volken-onafhankelijkheid. Saul eerst nederig later ongehoorzaam en hoogmoedig. David-herder, koning en rechter 2 Sm 8:15;Dt 17:14-20 Drie redenen voor het vragen om een koning - zonen van Samuël deugen niet; 1 Sm 8:1-5 - onafhankelijkheid nu een koning en een staand leger; 1 Sm 8:19, 20 - het optrekken van Nahas 1 Sm 12:12 Falen van het koningschap Het koningschap in Israël heeft jammerlijk gefaald. Nu wordt het gezag in handen gelegd van de koningen van de volken Vier wereldrijken zullen optreden en daarna zal het koninkrijk van de Zoon des Mensen worden opgericht. Dat koninkrijk is door Johannes de Doper aangekondigd 1) als nabij; 2) het heeft tijdelijk een andere, verborgen vorm gekregen in deze tijd. Mt 5 13:11,35 3) Eenmaal echter zal het eeuwig koninkrijk opgericht worden Dan. 2: 44; 7:13,14, 27 Dan zal er geregeerd worden in gerechtigheid Js 32:1-8; 33:5,6; 56:1; Js 59:4,16,17; Js 61:11 Het verschil tussen de koninkrijken van de mensen en het koninkrijk van God. 1. Het onderwerpen van de aarde en het heersen over de levende wezens was bedoeld als taak van de mens in afhankelijkheid van en tot eer van God Gn 1:28 De mens regeerde echter los van God, tot eigen eer en buitte de aarde uit 2. Het rijk van Nimrod verschilde van het rijk van Saul in het begin > nederigheid 3. De vier opvolgende wereldrijken zijn uit op machtsuitbreiding en eigen eer. Ze zijn slechts tijdelijk, de een volgt de ander op. Gekenmerkt door willekeur. Het koninkrijk van de zoon des Mensen is blijvend en wordt gekenmerkt door gerechtigheid Dn 2 en 7 4.Het kenmerk van het koninkrijk Gods in deze tijd wordt gekenmerkt door rechtvaardigheid; vrede en blijdschap in de Heilige Geest Rm 14:17,18 LATEN WE ER NAAR STREVEN DIT IN PRAKTIJK TE BRENGEN !! |
![]() |
||
|
||
|
||
|
||