Snel zoeken:
Notities bij het boek ‘Geneest de zieken’ – hoofdstuk 03

WAARDOOR WORDEN MENSEN ZIEK? (hfst.3)

DE BERUSTINGSLEER
In par. 3.3. maakt WJO behartenswaardige opmerkingen. Ziekte moeten we inderdaad niet als iets normaals beschouwen wat nu eenmaal bij het leven hoort. Ziekte is een gevolg van de zondeval, maar we hoeven ons daar net zomin bij neer te leggen als bij het feit dat de aarde doornen en distels zal voortbrengen (Gen.3:18). We mogen bidden om genezing en daartoe ook middelen gebruiken.
Wat anders is dat we ook in ziekte de hand van God niet moeten uitsluiten. Ouweneel doet dat ook niet, maar toch beschouw ik dit aspect genuanceerder dan hij doet. Bij Job (zie blz.72b) kunnen we onderscheid maken tussen de rampen die hem treffen door het toedoen van satan en de ziekte die deze tegenstander van God hem zendt, maar een wezenlijk verschil is er niet tussen die beide feiten. De houding van Job die uitkomt in de woorden: 'De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen' komt ook uit in de woorden die hij zijn vrouw toevoegde nadat hij met ziekte geslagen was: 'Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?' Op dat ziek worden mogen we m.i ook de woorden van God toepassen die God tegen satan spreekt: 'hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet'. De nadruk leggen op het 'toelaten' door dat woord cursief weer te geven snijdt naar mijn gevoel geen hout, want Gods toelating kunnen we namelijk nooit losmaken van zijn wil. Dat zegt WJO trouwens zelf ook op blz.89. Gods hand is dus ook in ziekte aanwezig en niet enkel om genezing te schenken.

ZIEKTE EN BEPROEVING VAN HET GELOOF DOOR VERDRUKKING
Met WJO stem ik in dat we ziekte niet moeten beschouwen als de beproevingen en verdrukkingen die bij het volgen van Christus horen. Deze hebben namelijk te maken met verdrukking omwille van het geloof. Petrus spreekt heel duidelijk over het lijden om Christus' wil en heeft het dan niet over ziekten.
Dikwijls spreekt men over ziekte als over een kruis dat de Heer ons oplegt, maar ons kruis opnemen heeft daar niet mee te maken. Het wordt niet zomaar 'kruis' genoemd, het heeft te maken met de vervolgingen die het volgen van de Gekruisigde met zich meebrengt.

Op blz.74 plaatst WJO de opmerking dat het een heidens idee is dat alles van God komt. Ook haalt hij de woorden van M.J. Paul aan die gematigder (terecht m.i.) zijn. Graag plaats ik hierbij nog eens de opmerking van Aad van der Sande: 'Niet alles komt uit Gods hand, maar God neemt alles wel ter hand.' Een christen neemt wat hem overkomt niet uit de tweede hand, de hand van satan, maar uit de eerste hand, de hand van God. Dat doet Job heel duidelijk.

GEEN AFDOENDE VERKLARING
Niet elke zieke werd genezen; WJO geeft daar de volgende verklaring voor: 'want niet elke zieke deed een beroep op Hem of werd tot Hem gebracht' (blz.77 midden). Een afdoende verklaring is dat echter niet. Onze broeder geeft dat zelf in feite aan door naar voren te brengen dat er wel zieken genezen werden zonder dat ze een beroep op Jezus deden. Hij nuanceert daarmee gelukkig zijn eigen verklaring.

De schrijver brengt vervolgens naar voren dat Jezus zijn wonderen niet slechts deed om zijn Messiasschap te bewijzen of het koninkrijk van God te introduceren, maar uit ontferming jegens de totale mens. Die ontferming heeft zeker een rol gespeeld en in bepaalde gevallen een prominente rol, denk maar aan Matth.14:14, maar wat heeft globaal gezien de voorrang gehad? Het was toch niet gebrek aan ontferming dat Hij in Bethesda niet allen genas? Met de verwijzing naar de ontferming komen we er dus niet uit.
Aad van der Sande heeft - zoals al gezegd - in dit opzicht de belangrijke opmerking gemaakt dat 'God alles kan wat Hij wil, maar dat Hij niet alles wil wat Hij kan'. De vraag waarom Hij iets dan niet wil, moeten we aan Hem overlaten, maar dat dan zonder een eigen mogelijke verantwoordelijkheid bij voorbaat aan de kant te zetten.

ANDERE UITLEG VAN 1THESS.5:23
Ten aanzien van 1Thess.5:23 wil ik naast de verklaring die WJO voorstaat de volgende in overweging geven: Er staat dat God ons geheel en al moge 'heiligen' en daarop volgt dan dat onze geest en ziel en lichaam onberispelijk bewaard mogen worden bij de komst van onze Heer Jezus Christus. Volgens mij is dat laatste een vervolg op het 'heiligen' en gaat het daarbij om de drie aspecten van ons menszijn en wel als volgt.
Onze geest ziet op onze denkwereld die bewaard moge worden voor besmetting met verkeerde leer; het onberispelijk bewaren van de ziel wijst op heiliging wat het gevoelsleven betreft, namelijk dat we bewaard worden voor haat, jaloezie, drift en dergelijke, en de bewaring van het lichaam kan slaan op niet verontreinigen door hoererij. Dat is een zonde die in 1Kor.6:18 heel typerend een zonde tegen het eigen lichaam wordt genoemd.

OMBUIGEN VAN EEN TEKST
In wat WJO opmerkt over Ex.4:10-12 op blz.88 meen ik een voorbeeld te zien van wat ik in de inleiding op dit hoofdstuk noemde 'het ombuigen van teksten'.
Hij stelt daar:
'God maakte Mozes stom om hem langs die weg TOT EEN GROOT LERAAR te maken. Het feit dat hij ''zwaar van mond en zwaar van tong'' was, was deel van zijn training om van hem EEN HELD VAN DE MOND EN VAN DE TONG TE MAKEN.'
Maar daar lezen we niets van in de tekst! Het is pure speculatie van WJO. Het feit is dat God het spraakgebrek van Mozes niet wegneemt. Integendeel, Hij voegt aan Mozes Aaron toe om het woord te voeren, want deze 'spreekt goed'. Dat God met de mond van Mozes zal zijn, slaat niet op verbeteren van zijn spreektalent, maar enkel om met hem te zijn in datgene wat hij tegen Aaron moet zeggen.

Bovendien gaat WJO er bij de bespreking van deze verzen aan voorbij dat dit vers niet enkel spreekt over het spraakgebrek van Mozes dat God voor zijn rekening neemt, maar in dit vers staat ook dat God 'doof, ziende of blind maakt'. De tekst schrijft dit dus zonder discussie aan God toe en dat mogen ook wij doen.
Op blz.90 brengt de schrijver weliswaar heel genuanceerd het werk van God in rekening, maar daarmee zwakt hij in feite zijn (te sterke) kritiek op Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus af.

In de volgende bladzijden oppert Ouweneel diverse suggesties waarom bepaalde personen niet genezen zijn, maar - zoals al gezegd - je kunt daar net zo goed een andere verklaring tegenover stellen. Het blijft een feit dat diverse medewerkers van Paulus ziek geworden zijn en in het geval van Epafroditus houdt de apostel er zelfs rekening mee dat deze medewerker wel eens zou kunnen sterven. Diens genezing beschouwt de apostel niet als een vanzelfsprekendheid, maar als een bewijs van Gods ontferming.

Ook meen ik dat de uitspraak op blz.103 'er is geen enkel onbetwist geval in de Bijbel te vinden waar God wilde dat een geestelijke gelovige ... ziek BLEEF' te suggestief is. De kwestie van het betwist of niet betwist zijn hangt namelijk veel af van de uitleg van een bepaalde tekst, denk nog maar eens aan de verklaring die Ouweneel van Ex.4:10-12 geeft.