Snel zoeken:
c Laat hen aan het woord die het antwoord weten

Er zijn drie belangrijke vragen
die te maken hebben met de volgende drie onderwerpen: de dood, het oordeel en de eeuwigheid. De Bijbel vermeldt dat er drie discipelen zijn die bij drie bijzondere gelegenheden bij Jezus waren en die iets meegemaakt hebben wat met deze drie onderwerpen te maken heeft. Zij zijn het die het antwoord weten op de vraag:
- Wie ons kan redden van de dood;
- Wie ons kan bewaren voor het oordeel;
- Wie kan ons een gelukzalige toekomst geven in de eeuwigheid.

De Schrift De drie gelegenheden waarbij dit het geval was, vinden we in: Ma. 5: 35 -43; 14: 32-42; 9: 2-13 en wel resp :
- in het huis van Jaïrus, in de hof van Gethsemané en bij de verheerlijking op de berg.
De drie hierboven aangeduide volgelingen waren Petrus, Jakobus en Johannes
Zij zijn oog- en oorgetuigen van wat daar gebeurde en voor het antwoord op de drie vragen moeten we bij hen zijn, zij weten het antwoord.

A. De dood Het dochtertje van Jaïrus is gestorven. Jezus Christus gaat samen met de drie genoemde volgelingen en de ouders van het kind de kamer binnen waar het meisje ligt. Alle anderen worden buiten de deur gehouden. Dan horen Petrus, Jakobus en Johannes dat de Heer zegt: “Meisje, Ik zeg je, sta op” en ze zien met hun eigen ogen hoe het meisje opstaat en liep. Jezus Christus liet duidelijk zien, dat Hij de macht had over de dood. Hij heeft niet alleen macht over de lichamelijke dood, maar ook over de geestelijke dood waarin wij, mensen, ons bevinden vanwege de zonde (Ef 2:1-10) en Hij heeft zelfs macht over de eeuwige dood ofwel de tweede dood ( Op 20:1-6).

B. Het oordeel De tweede keer dat de drie discipelen iets unieks meemaken is in de hof van Gethsemané.
Nu zien ze niet dat Jezus de macht over de dood uitoefent, maar dat Hij zijn eigen dood voor ogen heeft. Markus vertelt ons dat Jezus erg bang werd voor wat Hem te wachten stond. Was Hij dan bang voor de dood terwijl Hij de macht over de dood had? Nee, dat was het niet, maar zijn dood betekende een “zoendood”, namelijk een dood waarin Hij onze zonden op Zich zou nemen en daarom door God verlaten zou worden toen Hij de straf (Js 53:5) voor onze zonden droeg.

De beker die Hij zou drinken (Mt 20:22; Ma 10:38,39) was niet de beker van het heil maar van toorn, van oordeel (vgl. Ps 75`:9; Js 51:17,22; Ez 23:31; Op 14:10; 16:19) . Maar Hij week niet terug voor het werk dat Hij op Zich genomen had. Hij onderwierp Zich aan de wil van zijn Vader. Hij zei: “niet wat Ik wil, maar wat u wilt” (vgl. Jh 18:11 zie ook 12:27). Hij ging het oordeel niet uit de weg. Daarbij moeten we bedenken dat Hij uit Zichzelf zijn leven aflegde en het ook weer terugnam (Jh 10:17,18)’

De drie discipelen hebben maar ten dele meegemaakt wat Jezus doormaakte, maar later hebben ze begrepen dat de Heer bereid was het oordeel te ondergaan en wisten ze dat voor ieder die gelooft er vrijwaring van het oordeel was. Ze wisten toen het antwoord wat het probleem van het oordeel aangaat.

De eeuwigheid De derde keer dat de drie discipelen iets wonderlijks meemaakten was op de berg van de verheerlijking. Daar zagen ze iets van de Koninklijke heerlijkheid van de Heer, toen Hij voor hun ogen van gedaante veranderd werd. Toen ging Ma 9:1 in vervulling. Zij waren degenen die niet sterven zouden voordat ze het koninkrijk van God met kracht zagen komen. Later heeft Petrus geschreven over wat daar gebeurde en hij kon zeggen dat hij geen vernuftig verzonnen fabels verteld had toen hij de kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus bekend maakte, Hij kan getuigen dat we het profetisch woord des te vaster hebben en dat we goed doen daarop acht te geven. Hij wist waarover hij sprak. Hij had het antwoord op de vraag aangaande de eeuwigheid en wel dat ons het koninkrijk van jezus Christus wacht Later heeft Jezus Christus aan de gemeente te Laodicea gezegd, dat de overwinnaars met Hem zullen zitten op zijn troon `zoals Hij zich na zijn overwinning gezet heeft met zijn vader op diens troon

Deze drie discipelen kennen het antwoord op de drie genoemde vragen en we doen goed naar hen te luisteren!