Snel zoeken:
110 jrg 111, 11-1968 De eenheid van de gelovigen 1

De eenheid in discussie

In de bijbel wordt op verschillende manieren gesproken over de eenheid van de gelovigen. Meer dan ooit is deze eenheid een onderwerp van discussie in de christenheid. Helaas wordt daarbij dikwijls vergeten, dat die zaak in de Schrift van verschillend gezichtspunt uit wordt belicht. Dit leidt natuurlijk tot een foutief hanteren van argumenten.

In de onder ons bekende geschriften van Darby, Kelly, Mackintosh e.a. wordt dit verschillend aspekt slechts terloops aangegeven. Zij leefden in een tijd, dat het protestantisme de pluriformiteit (= veelvormigheid) van de kerk verdedigde. Voor hen kwam het er op aan tegenover deze opvatting de eenheid van de gemeente te stellen. Een nadere omschrijving was daarbij niet zo vereist. In onze tijd echter heeft de leer van de pluriformiteit vrijwel afgedaan. De nadruk wordt nu gelegd op de ene kerk en de eenheid van de kerk. Daarbij worden evenwel uitspraken van Paulus en van Johannes aangehaald, alsof beiden op dezelfde wijze over de eenheid van de gelovigen spreken. En dat is allerminst het geval. Onze tijd vraagt dan ook om tegenover dit verwarrend gebruik van bijbelgedeelten stelling te nemen, en meer systematisch de verschillende aspekten van de eenheid te belichten. Er is namelijk een onderscheid tussen de eenheid van de kudde of van de familie Gods, waarover Johannes schrijft, en de eenheid van het lichaam van Christus en van het huis van God, die door Paulus ontvouwd wordt.

,b>De eenheid van de kudde

In Joh. 10 : 16 wordt voor de eerste maal over het één zijn van de gelovigen gesproken. De apostel Johannes geeft daar de woorden van de Heer weer:

"En ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn; ook die
moet ik toebrengen; en zij zullen naar mijn stem horen; en het zal één
kudde, één herder worden".

Jezus Christus is de herder van de schapen. Hij is door de deur, de rechtmatige weg dus, binnengegaan in de stal Israël om zijn eigen schapen te roepen en hen uit te leiden (zie vers 1-4). Dit slaat op de Joden die door zijn woord in Hem zouden geloven. Er zijn echter nog andere schapen, die niet tot de stal Israël behoren. Dat zijn de heidenen die tot geloof zouden komen. Tot nu toe waren Joden en heidenen streng gescheiden. Zouden deze beide soorten schapen ook gescheiden blijven? Met andere woorden: zouden er twee kudden ontstaan, een "Israëlitische" en een "heidense", die elk een verschillende betrekking tot God zouden hebben? En elk misschien met een eigen herder? Nee, met nadruk zegt de Heiland, dat het één kudde, één herder wezen zal. Hier wordt dus gesproken over de eenheid van de kudde. Waaruit bestaat die? Het is een eenheid waarbij het onderscheid tussen Jood en heiden is opgeheven. Maar waardoor is dat opgeheven? Om deze vragen te kunnen oplossen is het nodig na te gaan wat het beeld van een kudde schapen met een herder inhoudt. In dit hoofdstuk worden de volgende kenmerken er van opgesomd:

1. de schapen kennen de stem van de herder, zij weten dat hij hun herder
is en zij bij hem horen.
2. de schapen danken het leven, voedsel en veiligheid aan de herder.
3. de schapen volgen hun herder.

De eenheid van de kudde is dus een eenheid van betrekking: alle gelovigen behoren de Heer Jezus toe en kennen Hem als hun goede herder. Omdat het kennen van Jezus Christus inhoudt het bezitten van leven, is het ook een eenheid van leven. De kudde van de herder bestaat niet uit schapen, geiten, honden en varkens, maar alleen uit schapen. Het is dus ook een eenheid van natuur te noemen.

Aangezien dus alle gelovigen in dezelfde betrekking tot Jezus Christus staan, allen hetzelfde leven en dezelfde natuur bezitten, moet wel het onderscheid tussen Jood en heiden in de kudde zijn opgeheven.


Hoe wordt die eenheid zichtbaar

Het is uit het voorgaande wel duidelijk dat de eenheid van de kudde berust op innerlijke, geestelijke "kwaliteiten". Als men dan ook de eenheid van de kerk, als een instituut in deze wereld, wil gronden op dit schriftgedeelte, dan is dat een misser! Dat wil echter niet zeggen, dat deze eenheid niet op de een of andere wijze aan de dag treedt. Maar ook hier moet het beeld van de kudde ons aangeven hoe dat gebeurt. Ieder die een troep beesten in het veld ziet, kan ontdekken of het enkel schapen of schapen en geiten door elkaar zijn. Alleen in het eerste geval spreken we van een kudde schapen. En dat het één kudde schapen betreft en niet twee of drie, volgt hieruit dat ze allen achter één of dezelfde herder aan lopen. Zo is het ook met de gelovigen.

De verdeeldheid van de gelovigen in diverse kerkgenootschappen strijdt met de geest van de eenheid van de kudde, maar tast niet het wezen van die eenheid aan. Natuurlijk wordt een buitenstaander er door in verwarring gebracht, maar als hij de moeite neemt om goed op te letten dan kan hij de eenheid wel ontdekken. In het veld lopen de schapen soms zeer verspreid. Een oppervlakkige toeschouwer kan het wel eens toelijken of er twee of meer kudden zijn. Maar wie goed toekijkt, merkt toch dat het maar één kudde betreft, omdat allen dezelfde hoofdinrichting volgen achter een en dezelfde herder. Zo is het ook met alle ware kinderen Gods, zij volgen allen de ene herder: Jezus Christus.

,b>De verstrooide kinderen van God tot een vergaderen

Als de apostel Johannes voor de tweede maal over eenheid schrijft, geeft hij een kommentaar op de woorden van de hogepriester Kajafas. Deze had gezegd dat het beter was, dat één mens (nl. Jezus Christus) stierf voor het volk, dan dat het hele volk zou omkomen. Johannes voegt daaraan toe:

"Dit nu zei hij niet uit zichzelf, maar daar hij hogepriester was in dat
jaar, profeteerde hij, dat Jezus sterven zou voor het volk en niet voor
het volk alleen, maar ook opdat hij de verstrooide kinderen van God
tot één zou vergaderen" (Joh. 11 : 51, 52).

De Heer Jezus kwam in de eerste plaats voor het volk Israël. Van Hem had de engel gezegd: "Gij zult hem de naam Jezus geven, want hij zal zijn volk verlossen van hun zonden" (Matth. 1 :21). Als volk heeft Israël Hem echter niet aangenomen. Als volk is het dan ook tijdelijk terzijde gesteld. Toch waren er in de dagen van de Heer Jezus Joden, die in Hem geloofden. Zij hadden zich bekeerd en zich laten dopen tot vergeving van zonden.

Daarnaast had de Heer ook het oog op hen die uit de volken zouden worden gevoegd bij de ene kudde (Joh. 10 : 16). Ze waren nog niet samengevoegd tot één geheel. Welnu door de kruisdood van de Heiland zouden deze vertrooiden bijeen vergaderd worden (Joh. 12 : 32). Zij zouden één familie van God op aarde vormen. Deze eenheid is direkt door het kruis tot stand gebracht en moet zowel naar wezen als tijd van ontstaan onderscheiden worden van de eenheid van het lichaam van Christus, die door de doop met de Heilige Geest ontstaan is (1 Kor. 12 : 13).

De eenheid van de familie
De eenheid van de familie van God was al een feit vóór de pinksterdag. Toen de Heer was opgestaan zei Hij tegen Maria Magdalena:

"Ga heen tot mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op tot mijn Vader en
uw Vader en tot mijn God en uw God" (Joh. 20 :17b).

Hier worden de gelovigen voor het eerst broeders van de Heer genoemd. Ze vormen nu één familie van broeders en zusters. Ja de Heiland plaatst hen in dezelfde positie voor God als Zichzelf: mijn Vader en uw Vader. De eenheid als familie, die het direkte resultaat van het kruis is, werd ook gevoeld en verwezenlijkt. Zo schrijft Paulus, dat de Heer verschenen is aan 500 broeders op éénmaal. Ze hebben elkaar dus als broeders gekend en kontakt gezocht. Ze wisten dat zij bij elkaar hoorden, ze beleefden de eenheid van een familie!

Opdat zij allen een zijn,/b>

Bij het streven naar eenheid in de christenheid beroept men zich vooral op de volgende uitspraken van de Heer Jezus:

"Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, die Gij mij gegeven hebt,
opdat zij één zijn, zoals wij" (Joh. 17 : 11).

"Ik vraag niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun
woord in mij geloven, opdat zij allen één zijn, zoals Gij Vader, in mij
en ik in U, opdat zij in ons één zijn; opdat de wereld gelooft. dat Gij
mij gezonden hebt" (vs. 20, 21).

"En ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt;
opdat zij één zijn, zoals wij één zijn; ik in hen en Gij in mij; opdat zij
volmaakt zijn in één en opdat de wereld erkent, dat Gij mij gezonden
hebt en hen liefgehad hebt, zoals Gij mij liefgehad hebt" (vs. 22, 23).

Op zichzelf is het een verblijdend verschijnsel dat deze teksten de aandacht krijgen die ze verdienen. Maar omdat velen menen dat het hier gaat om een uiterlijke eenheid, in plaats van om een eenheid van wezen, komt men tot de meest vreemdsoortige konklusies, zoals:

1. dit gebed van de Heer tot zijn Vader is niet of slechts tijdelijk verhoord,
namelijk alleen in het begin van het ontstaan van de gemeente;
2. de verdeeldheid van de christenen is er de oorzaak van dat de wereld
niet gelooft, dat God Jezus Christus gezonden heeft;
3. eerst als de Heer met de zijnen zal verschijnen in heerlijkheid, zal de
wereld erkennen, dat God zijn Zoon gezonden heeft en de gelovigen
liefgehad heeft zoals Hij zijn Zoon heeft liefgehad;
4. de gemeente zal op aarde nog eenmaal een eenheid vormen om de
wereld tot geloof te brengen.

,b>De middelen waardoor de eenheid tot stand is gebracht,/b>

Dat deze gevolgtrekkingen onjuist zijn is niet zo moeilijk aan te tonen wanneer we bedenken:

1. door welke middelen deze eenheid tot stand is gebracht en
2. wat het wezen van deze eenheid is en
3. wat het doel er van is.

Eerst de middelen:

1. Het eerste middel is de bewaring van de Vader: "Bewaar hen in uw naam die Gij mij gegeven hebt opdat zij één zijn" (vs. 11). De naam waarom het hier gaat is de Vadernaam. Dit is de naam die Christus geopenbaard heeft aan de zijnen (vs. 6). Met alle eerbied gezegd: deze bewaring zou dus gefaald hebben en de Vadernaam (dat is de betrekking, die daardoor wordt aangegeven) is niet voldoende geweest om dit effekt te bewerken.
2. Het tweede middel is de voorbede van de Zoon tot de Vader: "Ik vraag" (vs. 20). Is het aannemelijk dat dit gebed slechts een zo gebrekkige vervulling zou hebben gekend? De Heiland kon zeggen "Ik weet dat Gij mij altijd hoort", en dat betekent: verhoort (zie Joh. 11 : 41, 42). Maar hier zou Hij niet verhoord zijn!
3. Het derde middel is de heerlijkheid, die de Zoon ons gegeven heeft. Er staat: "En ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt". Dit is niet de heerlijkheid waarover in vers 24 wordt gesproken. Van die heerlijkheid wordt gezegd, dat we ze zullen aanschouwen. Nee, het gaat hier om een heerlijkheid, die ook wij nu al bezitten. Het is de heerlijkheid van het zoonschap van God. Als mens op aarde, en wel als volmaakt mens bezat Christus deze heerlijkheid. Hij kon God zijn Vader noemen. En die heerlijkheid bezitten de gelovigen ook. De Heer heeft ons die heerlijkheid gegeven opdat we één zouden zijn. Als de bovenvermelde konklusies juist zouden zijn, dan heeft deze gave niet het doel bewerkt waarvoor ze geschonken is!

Als we hier ernstig over nadenken dan moeten we toch wel tot de overtuiging komen dat deze gevolgtrekkingen foutief zijn.

Het wezen van de eenheid

Nog duidelijker wordt dit alles als we het wezen van de eenheid nagaan. Het is belangrijk op te merken, dat eerst wordt gesproken over de middelen voor de eenheid, dan volgt de uitdrukking "opdat zij één zijn", en daarna spreekt de Heer over het wezen van de eenheid. Een overzicht zal dat tonen:

1. bewaar hen in uw naam - opdat zij één zijn - zoals wij
2. ik vraag - opdat zij allen één zijn (opdat zij in ons één zijn) - zoals Gij,
Vader in mij en ik in U
3. ik heb hun de heerlijkheid gegeven - opdat zij één zijn (opdat zij
volmaakt zijn in één) - zoals wij één zijn, ik in hen, en Gij in mij

Tot driemaal toe betuigt de Heer dat de eenheid van de gelovigen waar het hier om gaat, dezelfde is als die tussen de Vader en Hemzelf.

Duidt de Heer daarmee op een organisatorische, geïnstitueerde (of hoe men het maar noemen wil) eenheid? Beslist niet! De eenheid tussen de Vader en de Zoon is een eenheid van wezen. De relatie Vader-Zoon berust er op. Het is een onbegrijpelijke, maar reële zaak dat de gelovigen het leven uit God bezitten, ze hebben deel aan de Goddelijke natuur (2 Petr. 1 : 4). Van hen geldt: "En hij die heiligt èn zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt hij zich niet hen broeders te noemen" (Hebr. 2 : 11). De mens Jezus Christus is door de Vader verwekt, ook wij zijn uit God geboren. Zo zijn de Heer en de zijnen uit Eén, namelijk God. Dus: broeders! Het kenmerkende van de dienst van de apostel Johannes is dat hij schrijft over onze betrekking tot God als Vader en tot elkaar als broeders. Hij ziet de gelovigen als één grote familie met kinderen, jongelingen en vaders in het geloof. Men kan het ook noemen een eenheid van leven, want alle gelovigen bezitten het leven uit God. Eveneens een eenheid van betrekking, namelijk die van kinderen tot dezelfde vader, dus broeders. Omdat alle gelovigen deel hebben aan de Goddelijke natuur is het ook een eenheid van natuur, dat is de openbaringsvorm van het Goddelijk leven. God is licht en God is liefde. Wij zijn kinderen van het licht en we hebben lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. In feite zijn dit dus allen verschillende namen voor dezelfde eenheid, zoals we ook bij het beeld van de kudde hebben gezien.


Het doel van de eenheid

Het doel van deze eenheid wordt op twee manieren aangegeven, namelijk

"opdat de wereld gelooft dat Gij mij gezonden hebt" en

"opdat de wereld erkent dat Gij mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, zoals Gij mij liefgehad hebt".

Een familie vormt een eenheid, die gegrond is op geboorte uit eenzelfde vader. Naar buiten uit is dit op twee manieren zichtbaar. Ten eerste verraden de familietrekken de verwantschap, ten tweede wordt het gezien in de omgang van de leden van de familie met elkaar, die elkaar als broers en zusters erkennen. leder die de familieleden beschouwt, moet wel tot de erkenning komen dat ze bloedverwanten van elkaar zijn.

Zo is het ook met de familie van God. Allen bezitten het leven door geboorte uit één vader. Op zichzelf is dat niet zichtbaar. Maar het leven toont zich. Het kan niet verborgen blijven. Zo wordt in het leven van ieder kind van God de "familietrek" gezien. Bovendien erkennen de kinderen van God de familieband in de omgang met elkaar. Om het populair te zeggen: het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Om een illustratie te gebruiken: Stel, in een treincoupé zitten een bekeerde Jood, een gelovige Katholiek en een gelovige van protestantse richting. Een medereiziger spot met het geloof in God en laat zich verachtelijk uit over de Heer Jezus Christus. Dan zullen alle drie gelovigen voor hun Heiland opkomen en eenstemmig betuigen dat ze Hem kennen als hun verlosser en God als hun Vader. Onderlinge verschillen van opvatting over eredienst, kerkformatie etc. vallen weg. Als leden van één familie getuigen ze van hun Heiland. De reizigers moeten dan, of ze willen of niet, geloven en erkennen dat deze mensen bij elkaar horen doordat Jezus Christus in de wereld gezonden is.