Snel zoeken:
U hoeft niet bang te zijn

Voor hetgeen zij bang zijn , zult u niet bang te zijn

==Dat zijn me even bemoedigende woorden!! Geen vrees…terwijl de wereld stikt van angst!! Angst voor een atoomoorlog, angst voor revolutie, angst voor terreur, angst voor een economische crisis, angst voor grondstoffengebrek, angst voor…noem maar op.

==Hoeven we dan toch geen vrees te hebben? Inderdaad, we hoeven geen angst te hebben, maar…dan geldt er wel een voorwaarde en om die op te speuren gaan we bovenstaande uitspraak wat nader bekijken.

==Ten eerste moeten we weten wie deze woorden heeft gesproken, want per slot van rekening kan iedereen wel beweren dat je geen angst hoeft te hebben, maar dat zegt op zichzelf natuurlijk niets. Men moet met kennis van zaken en met gezag zoiets kunnen zeggen, wil je er wat aan hebben.

==Stel u gerust, de spreker is niemand minder dan God Zelf, de Schepper van hemel en aarde. Oh…dat zegt u niets?? Dat is jammer! U hecht meer waarde aan wat Carter zegt, of Bresjnev, of de Club van Rome uit het verleden? Of wat Bush beweert, of Poetin? Dan beklaag ik u. Meer geloof in mensen dan in God…dat is toch wel armzalig. Moet u eens zien wat er in het verleden van al die beweringen van mensen is terechtgekomen. En zet u daar de uitspraken van de Bijbel, het Woord van God, eens tegenover! Het is precies zo`n contrast als moeras ten opzichte van rotsgrond.

==God sprak dus deze woorden! Hij is de Alwetende en Hij is de Almachtige. Deze uitspraak komt uit de meest betrouwbare bron!

==Ten tweede willen we weten tot wie deze woorden gericht zijn. Wel, u vindt ze in Jesaja 8 vers 12 en ze zijn geadresseerd aan Jesaja, de dienstknecht van God. Hier stuiten we nu op de voorwaarde waarover we het zoeven hadden. Woorden van steun en troost betreffen namelijk niet de vijanden van God! Als u nog met uw rug naar God toe loopt, geldt dezen uitspraak om geen angst te hebben niet voor u (of nog niet voor u). God heeft dan een boodschap voor u, die u wel met vrees moet vervullen, namelijk deze:
“Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God” (Hebreeen 10 vers 31).

==Gelukkig echter hoeft u niet als een verloren zondaar in Gods hand te vallen. God roept u toe dat u zich moet bekeren. Hij roept u op om met berouw van uw zonden tot Hem te gaan en te geloven in de Here Jezus, zijn Zoon, die Hij ook voor u overgaf in de dood op het kruis!
Kijk, als u aan die oproep gehoor geeft, wordt u een dienstknecht van God, ja, u wordt zelfs Zijn kind. En dan kunt u zeggen dat de beloften van God ook voor u gelden. Dàn…niet eerder dus.

==Ten derde gaan we na in welke situatie Jesaja en zijn volk verkeerde. Wel, dat was een crisissituatie. Judea werd bedreigd door een krachtig bondgenootschap van vijandige volken, die gezworen hadden een eind aan het Judese volksbestaan te maken. Zo ernstig was de situatie dat de koning en zijn volk beefden van angst ( lees Jesaja 7 vers 2).

==In die situatie komt het Woord van God tot Jesaja, dat hij niet moet vrezen, zoals het ongelovige volk met zijn ongelovige koning doen. Want God zal de toeleg van de vijanden doen mislukken. Hij is de Immanuel, dat betekent “God is met ons”. Vervolgens spreekt God over Hem die in volle zin Immanuel zou wezen, namelijk over Jezus Christus.

==Over de toenmalige situatie heen wijst de Heer op Hem, die voor allen die in Hem geloven, de Rotssteen van behoud wil zijn. Voor hen echter die in ongeloof volharden, is Hij een steen van aanstoot en een rots van ergernis ( Jesaja 8 vers 14).

==Allen die in Jezus Christus geloven, behoeven niet te vrezen zoals de wereld vreest. Het woord aan Jesaja gericht heeft veel uitgebreider zin gekregen. Dat blijkt al daaruit dat de apostel Petrus heel wat eeuwen later het overneemt en zegt: “Vreest echter niet zoals zij vrezen”( 1 Petrus 3 vers 14).
Het is een bemoediging voor allen die zich bekeren en in geloof tot Christus gaan. Zij zijn veilig bij Hem. Voor hen geldt:

“Ik zal u geenszins begeven en u geenszins verlaten”.

Daarom kunnen zij getuigen:

“De Heer is mij een Helper en ik zal niet vrezen; wat zal een mens
mij doen?
( Hebreeen 13 vers 5 en 6).