Snel zoeken:
167 Flitsen uit het Mattheüsevangelie Mt 26:47-56

Mattheüs 26:47
Judas
(Mattheüs 26:47-56)

Er zijn heel wat bijbelse namen en bijbelse uitdrukkingen in onze taal opgenomen: we spreken van een land van melk en honing, we noemen onze kinderen Johannes, Maria en dergelijke. Maar nooit zult u iemand tegenkomen die Judas heet. Zelfs onder de Joden, die het Nieuwe Testament niet als waarheid aanvaarden, komt deze vroeger gebruikelijke naam niet meer voor.
Het is er mee als met de jaartelling. We schrijven het zoveelste jaar na wat? Na Christus’ geboorte! Het doet haast wat ironisch aan dat de grootste ongelovige zijns ondanks toch negentien zoveel na Christus schrijft. Je kunt dat domweg de invloed van het Christendom noemen, akkoord, dat is ook zo. De Mohammedanen rekenen immers hun jaartelling terug tot op de vestiging van het Mohammedanisme door Mohammed? Inderdaad, maar niemand is zo dwaas geweest het historisch bestaan van Mohammed te betwisten, maar Jezus van Nazareth heeft men eeuwenlang als historisch persoon afgeschreven (van die dwaasheid is men nu wel genezen, maar sprekend blijft het als historisch feit), terwijl men toch de Christelijke jaartelling gebruikte.
In negatieve zin is het precies zo met de naam Judas. Die is van de aardbodem verdwenen. Ongewild honoreert Israël daarin de historische betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament.
De naam Judas drukt alles uit wat onbetrouwbaar, huichelachtig en gemeen is. Judas laat ons zien hoe diep een mens kan vallen.
Nu zijn er uitleggers die dit beeld van de mens een beetje proberen op te poetsen; ze hebben de figuur van Judas op de ‘helling gezet’. Judas was niet een gemenerik, maar een teleurgestelde idealist. Hij zou zijn teleurstelling over het feit dat Jezus niet als Verlosser optrad, zoals hij dat verwacht had, afgereageerd hebben. Kortom, hier gebeurt hetzelfde als in de rechtspleging, waar iedere misdadiger een afwijking heeft, waar elke misdaad te wijten is aan omstandigheden, enz. Men gaat rustig zwart wit noemen om zijn eigen zwartheid een wat lichter tintje te geven. Dat zit er namelijk bewust of onbewust achter. Men herkent in de misdadiger iets van zichzelf, en dat wil men niet. Men ziet als het ware in een spiegel, en aangezien het beeld niet florissant is gaat men aan de spiegel dokteren in plaats van aan zichzelf. De bijbel tekent Judas niet als een teleurgestelde idealist, maar als een dief die stal uit de diakonie. Hij was een geldgierige, die voor geld zijn ziel, zijn zaligheid en zijn Meester verkocht.
Toch is Judas niet een figuur om verachtelijk op neer te zien, evenmin een figuur om op te poetsen. Judas moeten we gebruiken als spiegel. Dat brengt ons er toe ons voor God te buigen en uit te spreken hoe diep-zondig het er in ons hart uitziet. Dat brengt ons er toe om dankbaar het offer te aanvaarden dat Christus gebracht heeft door zichzelf voor zulke mensen, die tot alles in staat zijn, over te geven in de dood.
Heeft u in Judas al een stukje van uzelf gezien?

J.G.F.