Snel zoeken:
427 jrg 140, 09-1997 Wie is God en wie zijn wij?


Wie is God en wie zijn wij?

in verband met ons gebedsleven

Ons bidden wordt verdiept als we daarbij steeds beseffen Wie God is en wie wij zijn. In dit artikel willen we dat nader gaan bezien

De levende God
God wordt in de Bijbel de levende God genoemd (Jz3:10; Jr10:10; Dn6:27; Mt16:16;26:63; Hd4:15; Rm9:26; 2Ko3:3; 6:16; 1Th1:9; 1Tm3:15;4:10;2Tm4:1Hb3:12; 9:14;10:31; 12:22; Op.7:2). Hij is geen dode Baäl (1Kn18:27,29). Van de afgoden geldt dat ze ijdel zijn, ze zijn niets. Ze zijn net zo dood als het beeld dat men van hen maakt en waarmee heidenen hun afgoden vereenzelvigen. Ze hebben oren maar horen niet, ze hebben ogen maar zien niet (zie Ps115:6; 135:17;Js44::9-20)
Wij zijn schepselen geschapen naar Gods beeld. Wij zijn geen ‘stomme’ dieren. Wel zijn we door de zondeval dode zondaars geworden, maar toch is er de mogelijkheid van communicatie gebleven en ieder die zich bekeert en gelooft in de Heer Jezus Christus ontvangt leven uit God. Daardoor kunnen we met God communiceren op een hoger niveau dan Adam en Eva dat voor de zondeval konden. Te beseffen dat we omgang met God kunnen hebben, mag ons bij het bidden doorgloeien en met grote dankbaarheid vervullen.

De almachtige God
God is de AlmachtigeOnderhouder van al wat leeft en als Degene die zijn volk Israël tijdens de woestijnreis en in het land Kanaän, bijstond.
Wij zijn zwakke schepselen die wat het gewone leven betreft, afhankelijk zijn van Gods onderhoud. Wat onze relatie tot God betreft, zijn we als zondaars totaal onmachtig om ons tot God te verheffen en als gelovigen zijn we totaal afhankelijk van de Heer. De Heer Jezus heeft dat zo uitgedrukt: ‘...zonder Mij kunt u helemaal niets doen.’(Jh15:5)
Daarom bidden we God om onderhoud, bewaring, uitredding, kracht voor onze taak in het gewone leven en op geestelijk vlak (Mt6:11;14:30; Mk10:47,51). Wij vragen daarbij nooit boven Zijn vermogen. Daarom behoeven we niet bezorgd te zijn voor eten of drinken (Mt6:25-34) en niet bang voor de vijand, want de Heer is ons een Helper, wat zou een mens ons dan kunnen aandoen (Hb13:6).

De allerhoogste God
Aan de ene kant lezen we in de Bijbel dat God de enige God is. Naast Hem zijn er geen goden (Js43:10,11; 4:6). Anderzijds echter is er sprake van de allerhoogste God of ook wel kortweg van: de Allerhoogste (Gn14:18,19,20,22; Nm24:16;Dt32:8;2Sm22:14;in de Ps23 keer; Js14:14; Kl3.35,38; in Dn10 keer; Hs7:16;11:7; Mk5:7; Lk1:32, 35, 37; 6:35, 8:28; Hd7:48; 16:17;Hb7:1). De mensen vereerden en vereren afgoden. Eigenlijk zijn dat niet-goden (vgl. 2Kn19:18; 2Kr23:9; Js37:19; Jr2:11; 16:20; Hd19:26; Gl4:8). Achter de afgoderij zitten echter de demonen. God stelt Zich daar nu boven en noemt Zich de allerhoogste God.
Er is nog een aanleiding om deze naam te gebruiken. Op aarde en in de hemelse sfeer zijn er wezens die met gezag bekleed zijn. Wat het hemelse terrein betreft, wordt over‘machten’en ‘heerlijkheden’ gesproken (Ef3:10; 6:12; Ko1:16; 2:15; 1Pt1:11;2:10;3:22;Jd:8). Aardse rechters worden ‘goden’ genoemd. Ze treden namens God op, maar hebben hun gezag aan God te danken. De term ‘goden’ wordt ook gebruikt voor hemelse machthebbers (zie voor beide gevallen Ex21:6; 22:8,9,28; Ps.821,6; 97:7; 138:1; Jh10:35; Hd14:15; 1Ko 8:5). In tegenstelling tot deze ondergeschikte 22:22; Ps50:1; 97:9; 136:2; Dn2:47; 11:36).
Daartegenover zijn wij nietige wezens. Een tekst die dat kort en bondig formuleert, is Ez34:31 : Ik ben uw God en gij zijt mensen’ (vgl. Js2:22; 31:3; Ps9:21).We hebben weliswaar gezag over de dieren, maar dat alleen omdat God ons die macht gegeven heeft. Ten opzichte van God kunnen we ons op geen enkele positie beroemen. Het is juist onze grote zonde dat we geluisterd hebben naar de verleiding van Satan om God gelijk te willen zijn. Dat is de zonde van de hoogmoed. Kenmerkend voor het bijbels onderwijs is dan ook dat wij ons nederig hebben op te stellen. In Jk4:6 en 1Pt5:5 lezen we dat God de hoogmoedigen weerstaat en de nederigen genade schenkt (zie ook: Mt5:3; Js57:15; 66:2).

Nederigheid en bescheidenheid past ons en we kunnen wat dat betreft wat leren van Jozef (Gn41:16) en Daniël (Dn2:27,28), maar bovenal van de Heer Jezus. Terwijl Hij ‘in de gedaante van God was,’ heeft Hij Zich vernederd en als slaaf hier op aarde God gediend (Fp2: 5-8) , ons mogen wenden tot de allerhoogste God en dat Hij naar ons wil luisteren en met ons van doen wil hebben.

De soevereine Heerser.
Nauw verbonden met het voorgaande is het feit dat God ,i>volkomen soeverein is. Dat betekent dat God aan niemand verantwoording schuldig is. Niemand ‘kan’ Hem ter verantwoording roepen en vragen: Wat doet u eigenlijk?’ (Jb9:12; Dn4:35; vgl. Pr 8:4; Sp21:30). Hij heeft net als een pottenbakker volkomen en alleen zeggenschap over het ‘leem’ om daarmee te doen wat Hij wil. Dat wil niet zeggen dat zijn beleid gekenmerkt wordt door willekeur of wispelturigheid, zoals dat vroeger bij absoluut regerende vorsten vaak het geval was en nu ook nog bij diverse dictators.
Wij, van onze kant, zijn ondergeschikte wezens. Bij God hebben we niets in te brengen dan lege briefjes. Dat klinkt erg negatief en een beetje fatalistisch, maar dat is het niet want God wil die briefjes beschrijven en ons gebruiken in zijn dienst en tot zijn eer.
Dat we ondergeschikte wezens zijn, moet ook uitkomen bij ons bidden. In navolging van onze Heiland, die op aarde een plaats van onderwerping innam, bidden we dan ook: ‘...niet mijn wil, maar de uwe geschiede’(Mt26:39, 42; Mk14:36; Lk22:42; vgl. Jh5:30; 6:38).

De alwijze, alwetende RegeerderGod is niet alleen almachtig, hoog verheven en soeverein, Hij is ook de alwijze en alwetende God. (Rm1§6:27; vgl. Js40:28; Jr40:12; 51:15; Rm11:33; 1Ko1:21, 24, 30; 2:7; Ef3:10) In Rm11: 33 wordt God om zijn wijsheid verheerlijkt.
Wij daarentegen zijn van onszelf onverstandig. Als zondaars worden we door geestelijk onverstand gekenmerkt, omdat we God niet zochten (Rm3:11). Maar ook als gelovigen kunnen we heel onverstandige dingen doen. Vaak moeten we erkennen:‘Had ik dat maar anders gedaan’. Of:’als ik dat geweten had, dan....’.
Daarom moeten we God om wijsheid bidden bij alle problemen waarmee we te maken krijgen en bij alles wat we moeten doen (Jk1:5, vgl. 1Kn.3:4-13). Hij geeft die wijsheid van harte en dat zonder verwijt.
De Schrift waarschuwt ons ervoor dat we niet moeten menen de wijsheid in pacht te hebben.‘Dit schrijf ik u opdat ge niet wijs zijt bij u zelf’, zegt Rm11:25, vgl.12:16.

De goedertieren God
Bij het overdenken van de uitdrukkingen die spreken van de absolute grootheid en verhevenheid van God zou je misschien wel eens helemaal in je schulp willen wegkruipen. Maar laten we ook bedenken dat God goedertieren is.(zie o.a. Ps25:10; 33:5; 59:11,18; 62:13;103:8 ).Zijn goedertierenheid is hemelhoog (Ps36:6; 57:11;108:5). Aan zijn goedheid is geen eind. ‘Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid’ (1Kr16:34,41; 2Kr20:21; Ps100:5;103:17; 106:1;107:1;117:2;118:1,2,3,4,29;136 geheel; 138:6; Jr33:11). Van zijn goedheid en goedertierenheid getuigt ook het Nieuwe Testament: Mt.5:45; Hd14:15-17;17:26,29; Rm 2:4;11:22; Ef2:7; Tt3:4).
Wij zijn armetierig, hulpeloos en brengen ons door onze zonden vaak in hopeloze omstandigheden. We zijn afhankelijk van Gods goedertierenheid. Dat moet ons niet neerdrukken,want we mogen weten dat we nooit tevergeefs een beroep doen op zijn hulp.

De barmhartige God.
Nauw verwant met de vorige kenschetsing van God is die van de barmhartigeGod (Ex34:6; Dt4:31; 2Kn30:9; Ne.9:17,19,27,28,31; Ps86:15;103:8;111:4;112:4;145:8; Jl2:13; Jn4:2) Hij is niet alleen goed voor ons, maar Hij voelt ook met ons mee en ontfermt Zich over ons. Dat is - om zo te zeggen - ook wel nodig want wij zijn onderhevig aan moeite, leed, lijden en vervolging. ( Jh.15:18-20; Hb12:3,4). Dus bidden we om troost, sterkte, bewaring voor geweld en voor verzoeking (Jk5:13;1Pt 4:19).

De genadige, vergevende God.
Hoe gelukkig is het dan dat er een vergevend God en een vergevende Vader is. Van die vergevingsgezindheid van God getuigen: David (Ps103:3), Nehemia (Ne.9:17), Jesaja (Js55:7); Daniël (Dn9:9); Micha (Mi7:18).
Als zondaars hebben we de vergeving van God nodig met het oog op onze eeuwige redding. Het eerste gebed van een mens behoort dan ook het gebed van de tollenaar te zijn, die zei:’O. God wees mij, zondaar genadig’. Maar ook als gelovigen kunnen we nog wel struikelen en in zonde vallen. We blijven feilbaar vanwege het vlees in ons. Aan de ene kant zegt de Schrift dat we niet behoeven te zondigen, maar aan de andere kant onderkent Gods woord dat we nog wel kunnen zondigen (zie 1Jh2:1).. Als dat gebeurt, worden we door God niet afgeschreven, maar wil Hij ons vergeving schenken. Die vergeving heeft niet te maken met onze eeuwige redding, maar met herstel van de praktische gemeenschap met de Vader
Als we gezondigd hebben, moeten we het kwaad belijden (dat is:met man en paard noemen) en dan mogen we weten dat God het ons vergeeft op de voorspraak van Jezus Christus, onze Heiland (1 Jh 2:1,2 vgl. 1Jh1:9)

De lankmoedige God
God is een lankmoedig ofwel geduldig God. Hij wordt niet moe om naar ons te luisteren. Nooit zal Hij zeggen:‘Ik ben het bidden van je zat’, tenzij.....er onoprechtheid, huichelarij bij ons aanwezig is. Zoiets zien we in Gods handelen met Israël (Pr1:28-30). Maar dan wil Hij ons geduldig testen om bij ons een omkeer te bewerken. Laten we blijken door woord en daad met Hem rekening te willen houden dan is Hij niet alleen de geduldige God, maar komt ook zijn barmhartigheid uit. Een prachtig voorbeeld daarvan, hebben we in Ri10 waar we in vers 16 de ontroerende woorden lezen: ‘Toen kon Hij Israëls ellende niet langer aanzien’.
Wij zijn vaak ongeduldig en brengen het niet op om volhardend te blijven bidden. Als we naar onze zin niet gauw verhoring krijgen, laten we de moed zakken of worden we zelfs dwars. Soms ook zijn we net als kinderen zeurderig. In plaats van er vanuit de gaan dat God ons gehoord heeft en ons wil verhoren, komen we altijd maar weer we met dezelfde problemen bij God. Soms ook vervallen we in dezelfde fout en moeten we weer onze schuld belijden. Wat een geluk dat God dan geduldig naar ons blijft luisteren of ons net als Paulus duidelijk maakt dat we met een bepaald gebed moeten ophouden omdat Hij een andere weg met ons voor heeft (zie 2Ko12:8,9) Paulus krijgt te horen: Mijn genade is u genoeg’ en hij moet leren antwoorden: ‘Uw genade is mij genoeg’. Dat kan een les zijn, die ook wij moeten leren. Anderzijds roept de Schrift ons op om niet te versagen in het bidden als we niet direct uitkomst krijgen. ‘Volhardt in het gebed’, zo schrijft Paulus in Rm12:12 ( zie ook Lk. 11:5-8; 18:1v.v.; Ef. 6:18; 1Th.5: 17)

Onze Vader.
Het meest geweldige voor ons als gelovigen is wel dat God onze Vaderis in Christus Jezus. Hij heeft ons tot zijn kinderen gemaakt.
Daarom hebben we een vrije toegang tot Hem en mogen we kinderlijk vertrouwend bidden. Let wel: kinderlijk - niet kinderachtig.
Hoewel Hiskia het kindschap niet kende, vinden we in hem toch wel een voorbeeld van kinderlijk vertrouwen en kinderlijke eenvoud. Als hij de dreigbrieven van de koning van Assur heeft ontvangen, gaat hij ermee naar de tempel en spreidt ze daar voor God uit (Js37:14;38:2-5). Hij zegt als het ware: ‘Here God, leest U het zelf maar’. Zie ook zijn kinderlijk, vertrouwelijk gebed in het geval van zijn ziekte (Js38:3).
Henriëtte Roland Holst heeft eens in een gedicht gezegd: Kinderen van één Vader zijn we allemaal’. Vaak is die uitspraak herhaald en dan meende men te kunnen zeggen dat alle mensen kinderen van God zijn.
Die gedachte is in zover niet onjuist als men het woord Vader opvat in de zin van Oorsprong, Schepper. Zo wordt God de Vader van de lichten genoemd en de Vader van de geesten (Jk1:16; Hb12:9)
Maar dat is heel wat anders dan de wijze waarop gelovigen God kennen als hun Vader. Wij noemen Hem Vader, ja zelfs Abba Vader in dezelfde zin als de Heer Jezus dat deed (vgl. Mk14:36; Rm8:15; Gl.4:6). In die zin zijn alleen zij kinderen van de hemelse Vader, die dat geworden zijn omdat ze door de werking van Woord en Geest uit God geboren zijn (Jh.3:3-5).

Slotopmerking
Deze overdenking van Wie God is en wie wij zijn, zou bij ons de (vertwijfelde) vraag kunnen doen rijzen of we dan wel ooit goed bidden. In dat opzicht heeft iemand eens gezegd: God neemt genoegen met de onvolkomenheden in onze gebeden, maar Hij heeft vreugde in de volkomenheden ervan. Ons streven moet dan ook zijn om te groeien in het gebedsleven.