Snel zoeken:
374 jrg 135, 11-1992 En weest dankbaar

En weest dankbaar

De apostel Paulus heeft de gelovigen te Kolosse opgeroepen om de vrede van Christus in hun hart te laten heersen, en dat met het oog op het feit dat ze één lichaam, één gemeente vormen (Kol.3:15). Direct daarop laat hij de woorden: ‘en weest dankbaar’ volgen.

Innerlijke instelling
Het ligt voor de hand, dat er verband tussen de beide vermaningen bestaat. Dat spreekt te meer omdat de apostel niet zegt waarvoor de Kolossers dankbaar moeten zijn. Hij spreekt niet over de dank voor een of ander gunstbewijs of zegening: nee, hij roept hen in algemene zin op om dankbaar te zijn. Het gaat dus om een innerlijke houding die de gelovigen moet kenmerken. Stellen we hier tegenover het begrip ondankbaarheid dan duiden we daarmee in dit verband op een ondankbare instelling. Welnu, als we door ondankbaarheid worden gekenmerkt, dan kan er geen vrede van Christus in ons hart heersen. Ondankbaarheid gaat namelijk gepaard met kritiek, met ontevredenheid en die staat vrede in de weg. En als er geen vrede in het hart heerst, heerst er ook geen vrede onder elkaar.

Dankbaarheid voor concrete zaken
Als we door een dankbare instelling gekenmerkt worden dan zullen we natuurlijk ook zaken voor onze aandacht hebben waarvoor we dankbaar zijn. En een gelovige heeft ontzaglijk veel dingen waarvoor hij dankbaar kan wezen. Het grootste is wel de gave van genade die God ons heeft geschonken. Als Paulus daaraan denkt roept hij uit: ‘God zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave’ (2Kor.9:15). Die genade komt natuurlijk het hoogst uit in de gave van Jezus Christus. Het is dan zeker goed om bij deze tekst eraan te denken, dat God Zijn Zoon voor ons heeft overgegeven, ook al wordt er alleen over ‘de gave’ van God gesproken.
Wij mogen de apostel navolgen door God vanuit het diepst van ons hart te danken voor de gave van Jezus Christus. Op een andere plaats (1Tim.2:12) drukt Paulus zijn dank aan Christus Jezus uit voor het feit dat de Heer hem getrouw geacht en in de bediening heeft gesteld. Ook hierin mogen we navolgers van de apostel zijn. Ook wij zijn een lid van het lichaam van Christus, de Gemeente, en hebben een bepaalde bediening. Zijn we daar dankbaar voor? Ja, toch zeker ?!
Zo zouden we nog veel meer dingen kunnen noemen waarvoor we dankbaar kunnen zijn. Voor een goede gezondheid als we die bezitten, maar ook voor hulp of medeleven als we ziek zijn. Voor een goede baan, maar ook voor een uitkering als we geen werk hebben. Sommige gelovigen hebben leren danken voor ziekte, Bij Paulus vinden we ook nog, dat hij heel vaak dankt voor de gezegende of bemoedigende situatie waarin de gelovigen in een bepaalde plaats zich bevinden. Hij dankt dus niet alleen voor iets waarvan hij zelf profijt heeft, hij dankt God ook voor het feit dat het de gelovigen goed gaat. Mooi is dat! Zo'n onzelfzuchtige houding maakt ons beschaamd, want vaak vergeten we daarvoor dankbaar te zijn.

De dankbare predikant
Er doet een verhaal de ronde over een predikant die de dienst altijd begon met de Heer te danken voor het weer. Was het zonnig weer, dan dankte hij bijvoorbeeld voor het feit dat hij met de kerkgangers straks fijn buiten konden zitten of een wandeling konden maken. Was het regenachtig weer, dan dankte hij dat het gewas een regenbui zo goed gebruiken kon. Kortom, altijd vond hij een reden om God te danken voor het weer. Op een keer echter was het werkelijk bar slecht weer. De kerkgangers kwamen, voor zover ze geen paraplu hadden meegenomen, druipnat de kerk binnen, en waren erg benieuwd of de predikant nu ook nog voor het weer zou danken. En ja hoor, hij begon zijn gebed met te danken! En wel met de woorden: ‘We danken u, Here God, dat het niet altijd zulk slecht weer is als deze keer’. Waar gebeurd of niet, het verhaal bevat wel een les, namelijk dat we altijd een reden hebben om te danken.

Erkentelijkheid
We mogen ook erkentelijk zijn voor het goede dat anderen aan ons bewijzen of bewezen hebben. Heel vaak vergeten we zulke dingen en denken we aan zulke goede daden niet meer terug. Een tweetal voorbeelden uit de Bijbel zijn daarvoor illustratief. We lezen van de overste van de schenkers, dat als hij weer in zijn ambt aan het hof hersteld is, hij niet meer denkt aan Jozef, die hem zijn droom heeft uitgelegd (Gen.40:23). Van de Israëlieten in de tijd nadat Gideon gestorven is, staat geschreven dat ze niet dachten aan de Here hun God, die hen uit de macht van al hun vijanden rondom gered had, en dat ze het huis van Jerubbaäl-Gideon niet erkentelijk waren in verhouding tot al het goede dat hij aan Israël gedaan had (Richt. 8:33-35). Gideon had behalve goede dingen ook slechte gedaan. Hij had een efod geplaatst in zijn stad Ofra en er afgoderij mee gepleegd. Dat werd voor hem en zijn huis, zo lezen we, een valstrik (Richt.8:27). Gideon had behalve goede dingen ook slechte gedaan Hij had een efod geplaatst in zijn stad Ofra. Dat werd voor hem en zijn huis een valstrik (Richt .8:27), Jammer, dat Gideon zo scheef ging, maar dat mocht voor Israël geen reden zijn om het goede dat hij gedaan had te vergeten. Het is trouwens zeer te betwijfelen of het wel zo was dat de Israëlieten niet meer aan Gideon dachten omdat hij afgeweken was. Veeleer was het gewoon een gebrek aan dankbaarheid. Denk ook aan Joas, die de zoon van Jojada liet stenigen (2Kron.24:20vv.)
Onder ons kan het ook voorkomen dat iemand die veel voor de gelovigen heeft betekend toch ook dingen heeft gedaan die te laken waren. We zullen die persoon in dat kwade niet volgen, maar die afwijking mag voor ons geen reden zijn om niet erkentelijk te wezen voor het goede dat hij heeft verricht.

Een voorbeeld ter navolging
Heel anders dan de Israëlieten ten opzichte van Gideon, gedroegen de mannen van Jabes zich ten opzichte van Saul. Saul is goed begonnen als koning van het volk. Zijn eerste regeringsdaad was, dat hij de bevolking van de stad Jabes bevrijdde uit de macht van koning Nahas van de Ammonieten. Na een jaar echter wijkt hij af en gaat het met hem van kwaad tot erger. Het meest trieste uit zijn geschiedenis is wel zijn wanhoopsbezoek aan de waarzegster te Endor, eigenlijk nog triester dan zijn ondergang op het gebergte van Gilboa nadat zijn leger door de Filistijnen verslagen is. De Filistijnen brachten nog meer schande over zijn nagedachtenis door hem te onthoofden en zijn lijk samen met dat van zijn zonen aan de muren van Beth-San te spijkeren.
Maar dan lezen we iets hartverwarmends:‘Toen de inwoners van Jabes in Gilead hoorden wat de Filistijnen met Saul gedaan hadden, begaven alle krijgslieden zich op weg, liepen de gehele nacht door en haalden de lijken van Saul en zijn zonen van de muur van Beth-San. Daarna kwamen ze in Jabes terug en verbrandden ze daar. Zij namen hun gebeente en begroeven het onder de tamarisk te Jabes. Toen vastten zij zeven dagen lang’ (1 Sam. 31:11-13).
Saul was afgeweken, ongeveer zijn hele regeringstijd door De mannen van Jabes vergaten echter het goede niet dat hij hun gedaan had. Erkennen wij het goede in onze broeder en zuster? En blijven we dat erkennen ook al falen ze in menig opzicht, ja, wijken ze misschien totaal af? De vermaning ‘weest dankbaar’ geldt ook voor dat wat we in het verleden aan goeds door anderen ontvangen hebben. Erkennen we dat goede, ook al zijn er jaren, misschien wel jaren van afwijking, overheen gegaan? De mannen van Jabes waren het goede dat Saul voor hen gedaan had niet vergeten. Een voorbeeld ter navolging!