Snel zoeken:
349 jrg 133, 06-1990 Ezechiël...op weg naar het einddoel (4)

Ezechiël... ofwel: OP WEG NAAR HET EINDDOEL (4)

Ezechiël heeft gezien hoe de heerlijkheid van de God van Israël van de tempel wegtrok naar de Olijfberg (11:23). Maar daarmee was het wat Israëls heilshistorie betreft niet: punt-uit! Dat laat zich al afleiden uit het feit dat de profeet niet getoond wordt dat de heerlijkheid verder weggaat en het land Palestina verlaat. Ook volgt het uit het feit dat de dienst van Ezechiël niet is afgelopen. ‘Het woord des Heren’ blijft tot hem komen
(2:16; 5:11; 6:1; 7:1; 11:14; in vergelijking met 12:8,17,21,26; 13:1; 14:1, enz.). Zelfs al betreft dit woord des Heren het aankondigen van gerichten, dan zit daarin toch verborgen dat God nog bemoeienis met zijn volk heeft. Het gaat trouwens niet alléén om gerichten. De oordeelsaankondigingen bevatten lichtstralen van hoop op een betere toekomst voor het volk (bijv. 14:11; 20:33-44). En daar komt nog bij dat Ezechiël eveneens gerichten moet aankondigen over de volken die zich verheugd hebben over de ontwijding van de tempel en de val van Juda of die zich op andere wijze tegen God verheven hebben. We vinden dat vanaf hst.25. Zulke oordeelsaankondigingen houden onuitgesproken in, dat God de smaad en het onheil dat ze zijn volk hebben aangedaan, zal wreken en zijn volk zal herstellen. Zo wordt het in een bepaald geval ook letterlijk gezegd, waarbij als doel van dat herstel wordt aangegeven” ‘om Zich voor de volken de Heilige te betonen’ (zie 28:25,26).

Ezechiëls ‘tweede’ aanstelling
Na de gerichtsaankondigingen van hst.12-32 treffen we in hst.33 een herhaling van wat in 3:16-21 vermeld is. Opnieuw wordt namelijk gesproken over de dinst van Ezechiël als ‘wachter over het huis Israëls’. Deze herhaling is functioneel in tweeërlei zin. Ten eerste laat ze zien, dat Ezechiël de jaren door trouw is aan zijn roeping. Hij is geen Demas, die het er bij liet zitten. Een lichtend voorbeeld voor ons dus. Van begin tot eind bleef hij als wachter fungeren. In de tweede plaats heeft deze herhaling iets te zeggen over de dienst die de profeet nu zal gaan verrichten. Was hij in het begin van zijn optreden voornamelijk de profeet van het gericht, van dit moment treedt hij voornamelijk op als de profeet van het glorieuze herstel van Gods volk.

Zondebesef bij het volk
Een ander verschil ten aanzien van de eerste aanstelling van Ezechiël is dat het in hst.3 enkel gaat om een woord van de Heer gericht aan de profeet. Met de boodschap van hst.33 richt God zich echter eerst tot het volk. Ezechiël moet zijn volksgenoten voorhouden wat de consequenties zijn van het niet luisteren naar het woord van een wachter die de Heer heeft aangesteld. Daarbij wordt de verantwoordelijkheid van de wachter om te waarschuwen ook aangestipt. Die wordt echter in een persoonlijke boodschap net als in hst.3 nog eens ernstig de profeet voorgehouden.
Een volgend verschil is echter balangrijker. In het begin van de roeping van de profeet sprak GOd over zijn volk enkel al;s over een weerspannig geslacht (2:5,7,8; 3:9,26,27; 4:6,7). Nu echter vermeldt de Heer dat het huis Israëls zich zo uitdrukt: ‘Onze overtredingen en onze zonden rusten op ons en daardoor kwijnen wij weg - hoe zouden wij dan leven?’ (33:10). In zekere zin is dat van en ongelovige reactie op de belofte van God, dat wie naar de woorden van de wachter hoort, leven zal (zie 33:35b). Anderzijds klinkt er echter enig zondebesef in door, en dat is een hoopvol teken. Daarop komt dan ook de stellige verzekering van Gods kant: ‘Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft’ (vgl. 18:23,32; Jes.55:6-8). Helaas is het volk als zodanig in de dagen van Ezechiël nog ongelovig zoals uit 33:17-33 blijkt. Zij die in dit land waren overgebleven, beroemden zich er nota bene op dat als God van een enkele man als Abraham een groot volk kon maken en hen het land geven, Hij dat zeker nu nog kon doen met hen die waren overgebleven. In vergelijking met Abraham waren zij immers met velen. Maar in de toekomst zal er wél waarachtig zondebesef bij het volk gevonden worden, en dan zal er ook reiniging plaatsvinden, zoals we zullen zien.

Valse herders en de goede Herder
Voor de Heer het daar echter over kan hebben, moet Hij eerst een hartig woordje tegen de herders van Israël spreken. De kwalificatie van deze leidslieden is vernietigend. Zij zijn het die Israël in het ongeluk hebben gestort en God zal zijn schapen van hun hand eisen (34:1-10). Daartegenover zal God zelf als de goede Herder naar zijn schapen omzien. Hij zal ze trekken uit de landen waarheen ze verstrooid zijn en ze weer brengen in hun eigen land. En waar de valse herders volkomen gefaald hebben (vs.4), daar zal Hij zijn volk tot en met verzorgen (vs.16).
Deze striemende woorden tegen de leidslieden van het volk in de dagen van Ezechiël gelden net zo goed de leidslieden in de dagen van Christus (vgl. Matth.23). Toen trad onze Heiland op als de Goede Herder die zijn schapen uitvoerde uit de stal van Israël om ze zelf te weiden en ze voedsel in overvloed en in vrijheid te doen vinden (vgl. Joh.10:7-16). Naast deze vóórvervulling zal dit woord uit Ezechiël 34 voor het volk Israël in vervulling gaan in de eindtijd als het na bekering teruggevoerd wordt in het land der vaderen (vgl. Ezech.20:35-41).
Behalve klinkt er in deze boodschap een ernstige waarschuwing door voor alle leiders van het volk Gods in de bedeling die met de Pinksterdag is aangevangen. Hoeveel leidslieden zijn er niet geweest (en zijn er nog) die aan de schapen het geestelijke voedsel en de geestelijke leiding onthouden en die alleen uit zijn op een goede positie die geld in het laatje brengt? Ieder die onder het volk van God een leidinggevende plaats inneemt, mag zich wel afvragen of hij het voorbeeld van de goede Herder volgt.

Schapen en bokken

Maar niet alleen tegen de herders heeft God iets te zeggen. Zijn vlammend protest geldt ook de schap[en. Er zijn er namelijk die andere schapen verdringen en er alleen op uit zijn om zelf aan hun trekken te komen. Ze worden door egoïsmegeleid. Dat ontgaat de Herder niet, en Hij zal tegen hen optreden. Ook dit zien we vervuld in Israël in de dagen van Christus. Naast leidslieden als farizeeën en sadduceeën zijn er de volksgenoten die de discipelen van Christus verachten. Ze willen nog wel eens een goede preek van de Rabbi horen en een wonder zien, maar bekering...ho maar. Ze verdrukken de armen en geringen en zijn alleen uit op hun eigen belang.
Is het in de christenheid anders? Immers nee. Dit woord is voor ons dan ook hoogst aaktueel. De grote vraag isof wij onze medegelovigen tot hun recht laten komen en op hun welzijn uit zijn.

Een verbond des vredes
Aan het onrecht en de verdrukking van Israël komt echter een eind. Eemaal zal God de ware David aanstellen over zijn volk. Die zal hen weiden en dan zal er vrede in het land heersen. Dan zal Israël de volken niet langer tot prooi zijn en geen plagen zullen hen meer teisteren. Ze zullen de volle waarheid ervaren van het woord ‘Gij toch zijt mijn schapen, de schapen die Ik weid’ (Ps.74:1;79:13; 95:7;100:3.

Edom geoordeeld
In die tijd zal de rivaal van het volk, Edom, die zich verheeugde over de val van de beide rijken van Israël, te niet gedaan worden Niet aan het gebergte Seïr (35:1,7,8,15), mar aan de bergen Israëls heeft de Heer zijn welgevallen (35:12; 36:1,4,8).
Op die bergen zal de Heer de mensen taltijk maken. Het hele huis Israël, de twee en de tien stammen dus, zullen er wonen. De steden zullen weer bewoond en de puinhopen zullen herbouwd worden (36:10). En het land zal de mensen niet meer verslinden (vs.14).

Reiniging
Het herstel van het volk wordt met zulke bewoordingen beschreven, dat aan een vervulling in het verleden (bijv. uit de Babylonische ballingschap) hoogstens als een voorvervulling te denken valt. Evenmin echter zijn deze voorzeggingen vervuldin de dagen na 1948, hoez`eer we ook de hand van God in alles wat er toen gebeurd ismogern zien.. Ik hoop daarop later terug te komen. Het uiteindelijke herstel van Israël waarover de profetieën spreken is namelijk een hertsel na bekering, een herstel gepaard gaande met reiniging.
Dat herstel is er niet zozeer om Israël, maar terwille van Gods heilige naam, die Israël onder de volken ontheiligd heeft (36:21,22,32), opdat de volken zullen weten dat het de Here is die dit alles doet (vs.23,36,38). En daarom juist moet het een hersteld zijn dat met reiniging gepaard gaat. God zal rein water op zijn volk sprengen en hen een nieuwe geest in hun hart geven. Ja, zijn Geest zal Hij in hun binnenste geven en daardoor zullen ze voortaan Gods verordeningen onderhouden. Dat zal voor het volk een wedergeboorte betekenen. Het hart van steen zal uit hun lichaam verwijderd worden en ze zullen een hart van vlees ontvangen (vs.26).
Ongetwijfeld heeft onze Heiland in het gesprek met Nidodemus op deze passage in Ezechiël gedoeld toen Hij met hem sprak over opnieuw geboren worden ofwel geboren worden uit water en Geest. Helaas echter had de leraar van Israël deze uitspraken nooit goed tot zich laten doordringen. Laten we het hem niet al te euvel duiden, wantwij lezen immers ook zo vaak over bepaalde gedeelten heen, zonder de zin ervan goed tot ons te laten doordringen.

De dorre doodsbeenderen
Heel beeldend wordt het herstel voorgesteld door her visioen vn het dal met de dorre doodsbeenderen. Wat hun voorkomen betreft was er geen kans op herleving want ze waren ‘zeer dor’. Toch moet Ezechiël profeteren dat ze zullen herleven. Daarbij wordt gedetailleerd aangegeven hoe het herstel zal plaatsvinden: God zal de beenderen doen herleven, Hij zal spieren op hen leggen, vlees op hen doen komen, een huid erover heen trekken en vervolgens geest in hen brengen. Wanneer Ezechiël deze profetie gaat uitspreken, voltrekt zich het herstel ook precies zo als God het heeft aangekondigd, met diens verstande dat er duidelijk sprake is van twee fasen. De beenderen gaan bewegen, voegen zich aaneen er er komen spieren en vlees op, vervolgens wordt de huid eroverheen getrokken. Maar daar blijft het dan eerst bij. ‘Geest was er nog niet in hen’. Daarop moet Ezechiël opnieuw profeteren en dan komt er geest in hen en gaan ze overeind staan. Zo zal God de Israëlieten uit hun figuurlijke graven doen opstaan en Hij zal ze zijn Geest geven zodat ze herleven, en Hij zal ze doen wonen in het land. Uit deze beschrijving blijkt dat er zich eerst een nationaal herstel zal voltrekken en dat daarna pas het geestelijk herstel plaatsvindt. Welnu, het herstel van volksbewustzijn dat zoekt naar een eigen land en staat is al werkzaam vanaf het ontstaan van het Zionisme. Het nationaal herstel als staat hebben we in 1948 gezien. Het geestelijk herstel moet echter nog plaatsvinden. Maar gebeuren zál het, en we zullen in een volgend artikel daar nader op ingaan.