c Heiligen |
Heiliging 1 Wat het inhoudt. Het betekent apart zetten, een bijzondere plaats geven. Dat gebeurde met a de zevende dag. “God zegende de zevende dag en heiligde die” Gn 2:3 b de voorwerpen van de tabernakel “Het wasvat...heiligde het” Ex 40:11 c de priesters. “Laat de priesters zich ...heiligen” Ex 29:22 2 Wanneer vindt het plaats? a er is een heiliging die eens voor altijd tot stand is gebracht 1 Ko 6:11 b er is een voortdurende heiliging > heilig hen door de waarheid Joh 17:17 3 De oorsprong van de heiliging a God wil het. ‘Dit is de wil van God uw heiliging’ 1Th 4:3 b Jezus Christus heeft het mogelijk gemaakt door het verzoeningswerk 1Ko 1:30 c de Heilige Geest heiligt het offer van de volken Rm 15:16 4 De uitgebreidheid van de heiliging Geest, ziel en ;lichaam van de gelovige 1Th 5:23 5 De middelen die ingezet worden of zijn a Het bloed van de Heer Jezus Hb 13:12 b Het Woord > heilig hen door de waarheid Jh 17:17 c De Geest > door heiliging van de Geest 1Pt 1:2 6 De zegen van de heiliging a Het leidt tot een heilig leven Ef 1:4 b Het maakt bekwaam tot dienst 1Pt 3:15 c Het openbaart ons de Heer Hb 12:14 |
![]() |
||
|
||
|
||
|
||