050 Gedichten |
Waarvoor te vrezen was Er stond op ‘t plein te huur een rijtuig bespannen met een mager paard, waarvan de kop van voren neerhing net als van achteren zijn staart Een jongen stak het marktplein over naar het scheen, hij dorst haast niet voorbij want toen het beest begon te naderen ging hij in een wijde bocht opzij ‘Och jongen’ zei de voerman lachend ‘hij slaat niet, wees toch niet zo dom’ ‘Dat vrees ik ook niet’ zei de jongen, ‘ik dacht maar: aanstonds valt hij om. |
![]() |
||
|
||
|
||
|
||