Snel zoeken:
286 jrg 128, 01-1985 Hoe denkt God over Echtscheiding ((1)

Deuteronomium 24

DAT DE MENSEN STEEDS LUCHTHARTIGER over echtscheiding praten en er steeds gemakkelijker toe overgaan te scheiden, maken de media ons wel duidelijk en valt uit de daarop betrekking hebbende statistieken wel op te maken. Trouwens, hoeveel mensen lappen het hele huwelijk niet aan hun laars? Dat dit ook geldt voor het christelijk bevolkingsdeel van ons land, vertellen ons dezelfde media en laten dezelfde statistieken zien. Gelukkig zijn er op het christelijk erf nog terreinen, waar het huwelijk in ere wordt gehouden, maar die terreinen schrompelen wel steeds meer in. Dat er sommigen 'onder ons' zijn die door deze geest van luchthartigheid beïnvloed worden, leest men niet in de Bode of in een ander soortgelijk orgaan, maar het valt helaas wel op te merken als je hier en daar je oor goed te luisteren legt. Hoe mensen over echtscheiding denken is echter totaal onbelangrijk. De vraag is slechts hoe God erover denkt. En daarover behoeven we niet in het ongewisse te verkeren. In Mal. 2 : 16 staat in duidelijke taal: 'Want Ik haat de echtscheiding, zegt de Here, de God van Israël'.
Nu heeft de Here hier in eerste instantie de mannen op het oog, die aan hun vrouw ontrouw geworden zijn (let op de indringende benaming 'vrouw uwer jeugd', zij dus die al jaren aan je zijde staat) en haar verstoten hebben (vs. 14). Maar de Heer haat natuurlijk net zo goed de echtscheiding, die door de vrouw veroorzaakt wordt, doordat ze bij haar man wegloopt. Blijkens vers 15 wordt de echtscheiding hier gezien als een gevolg van het laten gaan van iemands hartstocht, anders gezegd: er is dus een derde in het spel. En dat is in negen van de tien gevallen ook nu de reden. Het komt echter tegenwoordig ook voor dat men uit elkaar gaat terwijl er (nog) geen derde in het spel is. Men heeft gewoon genoeg van elkaar en dus verbreekt men de huwelijksband. Maar dat is net zo goed ontrouw en echtscheiding. De Heer zegt niet, dat Hij in die-en-die-gevallen de echtscheiding haat, maar ze in andere gevallen acceptabel vindt; nee, Hij haat de echtscheiding zonder meer.

Nu zouden we geen nakomelingen van een gevallen mensenpaar zijn als we niet met uitvluchten zouden proberen dit kwaad toch goed te praten. En zo hoor je dan opmerkingen als: 'Maar als je nu echt niet bij elkaar past, moet je dan je hele leven als kat en hond bij elkaar blijven?'. 'Maar als je nu allebei met een ander veel gelukkiger kunt zijn...'. Al dit soort redeneringen slaan te pletter op dat ene woord: 'Ik haat de echtscheiding...' . Geen enkel nuttigheidsargument houdt steek of brengt verandering in deze uitspraak. Als het huwelijk niet is zoals het wezen moet, geeft God niet de echtscheiding als uitweg aan, nee, Hij geeft én de man én de vrouw aanwijzingen hoe ze van hun huwelijk iets moois kunnen maken en... behoren te maken. Lees hiervoor het prachtige gedeelte van Ef. 5: 23-33!

Men werpt echter niet alleen nuttigheidsargumenten in het strijdperk. Nee, christenen komen net als de Joden met 'bijbelse' argumenten, 'bijbelse' tussen aanhalingstekens dan, om toch een nooddeur voor de echtscheiding te creëren. Men beroept zich namelijk op Matth. 19 en Deut. 24 en zegt dan dat God in verband met de hardheid van ons zondig hart toch de mogelijkheid, ja zelfs het voorschrift tot echtscheiding heeft gegeven. Welnu, dit is een totale verdraaiïng van deze beide Schriftgedeelten, en dit artikel is in eerste instantie bedoeld om de onjuistheid van deze argumentatie in het licht te stellen. Voor alle zekerheid zij vermeld, dat ik hierbij uitga van een wettig gesloten huwelijk. Probleemgevallen waarbij je je kunt afvragen of er wel van een huwelijk sprake is, laat ik geheel buiten beschouwing. Dat geldt ook het bijzondere geval, genoemd in 1 Kor. 7, dat van een ongelovig echtpaar een van de partners tot bekering komt en de ongelovige partner daarom wil scheiden. Evenmin gaat het over maatregelen van herderlijke zorg, waarbij men man en vrouw eens een tijdje van 'bekoeling' aanraadt omdat de emoties de pan uitvlogen. Ik moet dit wel zo stellen om het uit zijn verband rukken van uitspraken in dit artikel te voorkomen, of althans te pogen dat te voorkomen.

In eerste instantie zullen we ons dan bezighouden met de uitleg van Deut. 24: 1-4. Welnu, in dit gedeelte wordt echtscheiding niet als een mogelijkheid aanbevolen; zelfs bevat het niet een verlof of toelating om te scheiden in directe zin. Integendeel, het gaat in dit gedeelte om een verbod en het is van het uiterste belang in te zien wat voor een verbod het betreft. Vers la begint met een veronderstelling, namelijk dat iemand een vrouw gehuwd heeft van wie zich zijn genegenheid afkeert omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft. Wat dat 'onbehoorlijks' inhoudt is een vraag op zichzelf, die we even laten rusten. Vers 1b gaat verder met een tweede veronderstelling en wel dat de betreffende man zijn vrouw een scheidbrief heeft gegeven en haar heeft weggezonden. Met geen woord zegt God dat de man in dat geval zijn vrouw moet wegzenden (denk aan Matth. 19 : 7 in het licht van vers 8), zelfs staat er niet dat hij zijn vrouw mag wegzenden. Niets van dat alles. Er worden alleen zaken vermeld die kunnen plaatsvinden. Alleen het feit, dat God de mogelijkheid van wegzending vermeldt houdt direkt in, dat God deze handelwijze laat begaan en ze dus toelaat. Zo geeft de Heer dit dan ook als een toelating aan in Matth. 19: 8. Het gaat er in Deut. 24 echter niet om deze toelating naar voren te brengen en als mogelijkheid voor te schrijven. Nee, het gaat om heel wat anders, dat blijkt uit vers 4. Eerst echter wordt in vers 2 een volgende mogelijkheid geopperd, namelijk dat deze verstoten vrouw de vrouw van een ander geworden is. Vervolgens veronderstelt vers 3 dat de tweede man ook een afkeer van die vrouw krijgt en haar wegzendt. Daarbij wordt ook de mogelijkheid naar voren gebracht, dat deze tweede man gestorven is. En nu pas, dit alles gegeven zijnde, volgt er een uitspraak van God! Bij alles wat in vers 1-3 geschreven staat, wordt geen enkel commentaar van Gods kant gegeven. Hoe God over het wegzenden denkt, staat er niet. Hoe God over de hertrouw met een andere man denkt, wordt evenmin vermeld! Daar gaat het in dit gedeelte namelijk niet om. Waar het God om gaat lezen we in vers 4, en wel dat in het hier veronderstelde geval de eerste man onder geen enkel beding zijn weggezonden vrouw weer tot zijn echtgenoot mag maken. Dit gedeelte bevat dus een verbod tot hertrouw bij verstoting, en er valt uit de vermelding van de mogelijkheid van verstoting slechts indirekt - niet een bevel tot, maar een toelating van de echtscheiding uit op te maken, en volgens het woord van de Heer is dat om de hardheid van het hart. Hierbij moet onderstreept worden, dat zelfs in het geval dat de tweede echtgenoot van de verstoten vrouw gestorven is, zij niet meer de vrouw van de eerste man mocht worden, terwijl de dood het huwelijk definitief verbreekt (Rom. 7 : 2). Het voorschrift van Deut. 24: 1-6 is dan ook in de verste verte niet bedoeld om de mogelijkheid tot echtscheiding aan te geven, maar juist om echtscheiding tegen te gaan. Want wie zijn vrouw verstootte moest er wel mee rekenen, dat hij haar (als ze met een ander trouwde) nooit meer terug mocht nemen, ook al kreeg hij er nog zo'n spijt van dat hij haar verstoten had.
Tegen het bovenstaande kan men twee dingen inbrengen. Ten eerste dat de Statenvertaling het meegeven van een scheidbrief aan de verstoten vrouw wel als een voorschrift vermeldt. Ten tweede, dat volgens Mark. 10 : 4 de Here Jezus over een gebod van Mozes heeft gesproken. De tekst van Deut. 24 : 1 in de Statenvertaling luidt: 'Wanneer een man een vrouw genomen en die getrouwd zal hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij een scheidbrief zal schrijven, en in haar hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis. Zo zij dan, enz.'
Nu valt het al direkt op, dat ook de Statenvertaling vers 1 niet als een afgerond geheel beschouwt. Direkt volgt er: 'zo zij dan...'. Vers 1 is slechts inleidend. De werkelijke bepaling komt pas in vers 4. En in geen geval staat er met zoveel woorden, dat hij deze vrouw moet wegzenden. Wat anders is, dat als hij haar wegzendt, hij haar een scheidbrief mee moet geven. Wanneer we bij vers 1 van een gebod willen spreken dan bevat dit vers geen gebod om te scheiden, maar een gebod om bij wegzending een scheidbrief mee te geven. Op zichzelf voorkomt dit dat een man in een dolle bui zijn vrouw het huis uitjaagt zonder enige bezinning. Het schrijven van de scheidbrief remde dat af. Wanneer Mark. 10: 5 spreekt over wat Mozes geboden heeft dan mogen we dat niet lezen alsof er gedoeld wordt op een gebod tot echtscheiding, maar op het feit dat er over de kwestie van de echtscheiding een voorschrift door Mozes is gegeven, dat tot de geboden van Mozes behoort. En als dan in Mark. 10 : 5 gesproken wordt over de hardheid van het hart (net als in Matth. 19) en er terugverwezen wordt naar de oorspronkelijke huwelijksinstelling, dan blijkt daaruit zonneklaar dat met 'gebod' beslist niet gedoeld wordt op een gebod tot scheiding, maar op een voorschrift om bij verstoting een scheidbrief mee te geven. Het wezenlijke waarom het in Deut. 24 gaat komt wel niet in Matth. 19 en Mark. 10 ter sprake - daar ging het in het gesprek met de farizeeën namelijk niet om - maar is blijkens het slot van Deut. 24 : 1-4 het verbod om de verstoten vrouw te hertrouwen nadat ze de vrouw van een ander geworden is.
In plaats van zich met de ernst van dit voorschrift bezig te houden, hebben de Joden zich geworpen op het vraagstuk wat er met 'iets onbehoorlijks aan haar' bedoeld was. Met de mogelijkheid dat een man zijn vrouw zó maar wegzond hield God kennelijk geen rekening, want die mogelijkheid wordt niet vermeld. God gaat uit van het geval, dat er iets onbehoorlijks aan de vrouw gevonden werd. Nu waren er Joden, die daarbij dachten aan kwaad op zedelijk gebied. Dat hoefde nog niet direkt sexueel kwaad te zijn, maar moest toch liggen op het terrein van de verhouding man-vrouw. Andere Joden vatten het begrip 'iets onbehoorlijks' heel ruim op en meenden dat falen in het verzorgen van een goede maaltijd er ook onder viel. Op die manier zetten ze het licht voor scheiding heel gemakkelijk op groen, terwijl God het blijkens Mal. 2 : 16 op rood heeft staan.
Toen in de dagen van de Heer de Joden met dit probleem bij Hem kwamen, heeft Hij hun geducht de les gelezen. Hij wees echtscheiding radikaal af met een heenwijzing naar het scheppingsgebeuren. God heeft man en vrouw gemaakt en daarbij is aangegeven, dat een man zijn vader en moeder zou verlaten (dit gold duidelijk voor het nageslacht van Adam en Eva, want Adam hoefde en kon zijn vader niet verlaten om zijn vrouw aan te hangen) en dat hij zijn (let wel: niet 'een') vrouw zou aanhangen (er is dus een vaste verbintenis met een bepaalde vrouw) en dat die twee tot één vlees zouden zijn. Dit is duidelijk Gods huwelijksinstelling, die geldt door de eeuwen heen! De Heer onderstreept de eenheid van man en vrouw dan nog eens en voegt er aan toe: 'Hetgeen dan God samengevoegd heeft scheide de mens niet'.

Als de Joden zich vervolgens op onjuiste manier beroepen op Deut. 24, dan wijst hij hen terecht. Wat de echtscheiding betreft heeft God niets geboden, maar alleen (indirect) iets toegestaan (het gaat echter, ik beklemtoon het opnieuw, in Deut. 24 eigenlijk om een verbod van hertrouw) en dat gebeurde om de hardheid van het mensenhart. In de tweede plaats echter bepaalt Hij hen bij de oorspronkelijke inzetting van God. Hij wijst terug naar 'in de beginne'. Wij, christenen, staan niet onder de wet zoals de Joden in de dagen van Jezus. Een beroep op Deut. 24 om de mogelijkheid van een echtscheiding te propageren past ons helemaal niet. Deut. 24 heeft ons echter wel degelijk wat te leren: en wel dat God echtscheiding zo ernstig vindt, dat een hertrouw met de verstoten vrouw, nadat deze voor de tweede keer getrouwd geweest is, Hem een gruwel is.

Wat Deul. 24 betreft kan ik de bespreking nu afsluiten. De Heer doet echter nog een uitspraak in zijn gesprek met de Joden, die door christenen op net zo'n verkeerde manier wordt uitgelegd als de Joden met Deut. 24 : 1-6 deden. Ik doel hier op de woorden:'Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk' (Matth. 19 : 9). Op die kwestie wil ik nog wel graag ingaan.