Snel zoeken:
401 De profetie van Haggai (1:1-8)


DE PROFETIE VAN Haggaï


























































J . G. FIJNVANDRAAT



TERUGZIEN

EN

VOORUITKIJKEN



Bijbelstudie

bij de profetie van

Haggaï







































INHOUDSOPGAVE

Woord Vooraf

Inleiding
Wat aan de tijd van Haggaï voorafging
Mozes en de bouw van de tabernakel
David en zijn voorbereidingen voor de tempelbouw
Salomo’s tempelbouw, scheuring van het rijk,wegvoering van het Tienstammenrijk
Het rijk Juda, wegvoering naar Babylon
Terugkeer uit de Babylonische ballingschap
Geen definitief herstel
Tijd waarin Haggaï optrad
Het Statenbeeld van Daniël 2
Nadere uitwerking van de Perzische periode
De proefeten van het herstel
Situatie onder het volk
Het boek Haggaï
De schijver
Theorieën over de samenstelling
Haggaï als persoon
Globale inhoud van het geschrift
Literaire vorm
Het doel van het Oude Testament in het algemeen
Waarschuwing en troost
Israëls geschiedenis een spiegel
De les van de kerkgeschiedenis
De hervorming
De opwekking in Ierland
Wereldwijde stromingen
Situatie in de christenheid anno 1998
Vragen bij de inleiding

Eerste boodschap van Haggaï of Het eerste optreden van Haggaï ??
Het woord des Heren
Laksheid en eigenbelang troef
Armoe troef
Draven voor je eigen zaken
Horen en gehoozamen
Op God kun je rekenen
Een opwekking is Gods werk
Vragen bij de eerste boodschap

Tweede boodschap van Haggaï of Het tweed optreden van Haggaï ??
Terugzien in weemoed
Maar nu aan de slag
De toekomstige heerlijkheid van dit huis
Vragen bij de tweede boodschap

Derde boodschap van Haggai of Het derde optreden van Haggaï ??
De les uit de wet
Onreine harten, onreine offers
Let op de kastijding van de Here
Zegen in het vooruitzicht
Vragen bij de derde boodschap

Vierde boodschap ban Haggaï of Het vierde optreden van Haggaï ??
Het koninkrijk komt
Vragen bij de vierde boodschap
Slotwoord





Woord Vooraf

De profetie van Haggaï heeft altijd een bijzondere plaats in mijn hart gehad. Dat komt, denk ik, omdat dit boek behandeld werd op de eerste bijbelstudieconferentie die ik kort na de tweede wereldoorlog meemaakte. De vijfmaal herhaalde oproep ‘Stel uw hart op uw wegen’ (St. Vert.) klinkt me als het ware nog na in de oren. Maar dat niet alleen, ook de inhoud van dit geschrift heeft me bijzonder aangesproken.
In de Nieuwe vertaling van 1951 is de hierboven geciteerde oproep weergegeven met ‘Bedenk wat u wedervaren is’. Maar die vertaling was er in de eind veertiger jaren nog niet.
Haggaï roept dus op om terug te zien op wat er gebeurd is en daarover te gaan nadenken. Maar het blijft niet bij terugzien. Hij vertelt ook wat er zal gaan gebeuren als Israël de Heer weer van harte gaat dienen. Dat betekent: vooruitkijken. Hij profeteert, zij het heel summier, ook over het komende Messiaanse rijk. Hij kijkt dus ook ver vooruit.
Deze oproep om het verleden te overwegen en dan wel bijzonder met het oog op Gods handelen, is nu nog net zo actueel als in de jaren na de tweede wereldoorlog en even actueel als ze was in de dagen van de profeet Haggaï.
Voor ons is het eveneens nodig om terug te zien en na te gaan wat wij ervan gemaakt hebben en wat de Heer ons deed overkomen. Daar moet het evenwel niet bij blijven. We moeten verder en dan in het goede spoor en met het uitzicht op de terugkeer van onze Heer Jezus Christus en de vestiging van zijn koninkrijk. Laat dat de uitwerking mogen zijn van deze verhandeling.

Het doel van deze bijbelstudie is in de eerste plaats een praktische verhandeling te geven over het geschrift van de profeet Haggaï, die hopelijk mag dienen tot opbouw van het geloofsleven van de lezers. Dat betekent niet dat er geen problemen van theologisch-technische aard aan de orde komen, maar dat hoofdzakelijk als de tekst erom vraagt of als het nuttig kan zijn voor weerlegging van speculatieve opvattingen.
In een vrij uitgebreide inleiding wordt het boek Haggaï geplaatst in het kader van de geschiedenis van Israël vanaf de tijd van Mozes toen voor het eerst een heiligdom voor God werd opgericht, de tabernakel in de woestijn.In Haggaï gaat het om de herbouw van het heiligdom dat in het land werd gebouwd, de tempel. Van die tempel is de tabernakel de voorloper, vandaar het teruggrijpen op de tijd van Mozes.
In Haggaï gaat het om de herbouw van het heiligdom van God. In de inleiding wordt duidelijk gemaakt waarom er van een herbouw sprake is. Om dat duidelijk te maken moet Haggaï ook geplaatst worden in het kader van de toenmalige wereldgeschiedenis.Uiteraard komen in de inleiding ook de bijzonderheden over de schrijver van het geschrift, de persoon van Haggaï, de globale inhoud van deze profetie en de betekenis die dit geschrift voor ons anno 1998 heeft, aan de orde..
De opzet van de eigenlijke bijbelstudie is als volgt: Van de cursief gedrukte bijbeltekst wordt een korte samenvatting gegeven, daarna volgt de verklaring en vervolgens wordt in aparte pericopen een nadere uitwerking gegeven van bepaalde begrippen, waarbij vaak verwezen wordt naar andere bijbelgedeelten. In voetnoten vindt men ‘verwijsteksten’, als ook de aanduiding van de literatuur waaraan een bepaalde toelichting is ontleend of die de uitleg ondersteunt. Na elke afdeling zijn vragen vermeld, die van nut kunnen zijn bij een eventuele groepsbespreking van dit geschrift

Bij de weergave van de jaartallen moet men rekening houden met een speling van een jaar. Dit in verband met de (kleine) verschillen in de diverse geschiedenisboeken. Ik heb afgezien van het vermelden van een dubbel jaartal omdat ik dat te rommelig vond.Vermeldenswaard is nog, dat bij oosterse vorsten het jaar van troonsbestijging niet als regeringsjaar werd gerekend.

Wat het Oude Testament betreft hebben citaten en tekstverwijzingen betrekking op de Nieuwe Vertaling van het NBG van 1977 en wat het Nieuwe Testament aangaat op de zgn. Teloseditie van het Nieuwe Testament.

Graag wil ik mijn dank uitdspreken aan allen die op de een of andere wijze geholpen hebben deze verhandeling het licht te laten zien. Mijn bijzondere dank gaat daarbij uit naar de heer Frank Jabini, die zo vriendelijk was mij zijn aantekeningen bij het boek Haggaï ter beschikking te stellen.
Maar in de eerste plaats moet mijn dank toch uitgaan naar de Heer die mij in staat stelde deze verhandeling op schrift te stellen. Moge Hij de lezing ervan zegenen.

Leeuwarden, voorjaar 1998

J. G. Fijnvandraat





INLEIDING

Wat aan de tijd van Haggaï voorafging
Haggaï is een profeet die in het jaar 520 v. Chr. onder het volk Israël optreedt Om zijn profetie goed te kunnen begrijpen, moeten we iets weten van de omstandigheden waarin hij en zijn volk zich in die tijd bevinden. Daaraan voorafgaand is het wenselijk te weten hoe die omstandigheden zijn ontstaan. Daartoe gaan we terug tot zo ongeveer het jaar 1300/1400v. Chr.

Mozes en de bouw van de tabernakel
In die tijd vertoefde het volk Israël in Egypte waar de stamvaders van het volk, Jakob en zijn zonen, jaren eerder een toevlucht gevonden hadden toen ze vanwege een hongersnood het land Kanaän verlieten. Onder leiding van Mozes trokken de Israëlieten uit Egypte waar ze de laatste tijd in slavernij verkeerd hadden.
Aangekomen bij de berg Horeb in de Sinaïwoestijn (nu de Negev geheten) kreeg Mozes van God de opdracht een verplaatsbaar heiligdom te bouwen, bestaande uit houten wanden met daaroverheen een viertal dekkleden. Deze tentwoning werd door een linnen omheining van de tenten van het volk afgezonderd. In de achterste afdeling van deze tabernakel, het Heilige der Heiligen geheten, stond de ark van het verbond en daar verkeerde de Here middels de wolkkolom bij zijn volk.

Jozua, de opvolger van Mozes, leidde het volk het land Kanaän binnen, dat ze met Gods hulp in
bezit namen. Na de dood van Jozua en nadat de oudsten die de intocht in Kanaän meegemaakt hadden, gestorven waren, volgde de rumoerige tijd van de Richteren, waarin vijanden van binnen en van buiten het land, het volk schatplichtig maakten totdat er een ‘vrijheidsstrijder’, ‘richter’ geheten opstond die met Gods hulp een tijdelijke bevrijding bewerkstelligde. Kenmerkend voor die tijd is dat de geschiedenis van het heiligdom moeilijk is na te gaan vanwege de schaarse gegevens. Wel weten we dat de ark in die tijd eerst te Silo verbleef. . Later gaf God zijn woonplaats daar prijs en werd Gibeon de standplaats.. Ten tijde van het richterschap van Samuel vertoefde de ark een tijdje in het land van de Filistijnen, d.i. de tegenwoordige Gazastook. De Filistijnen stuurden de ‘verbondskist’ na korte tijd weer terug omdat God hen met ziekten teisterde. De ark zwierf daarna van Beth Semes naar Kirjath Jearim en naar het huis van Obed Edom tot David haar definitief naar Jeruzalem haalde .
Onder Samuël, werd het koningschap ingesteld, maar koning Saul werd na een goed begin ongehoorzaam aan God en vond de dood in een veldslag tegen de Filistijnen. Van enige activiteit met betrekking tot Gods heiligdom was bij hem geen sprake.

David en zijn voorbereidingen voor de tempelbouw
Dan komt omstreeks het jaar 1000 v. Chr. David, de zoon van Isaï, aan de regering. Hij heerst eerst alleen over het zuidelijk deel van het rijk, o.a. over de stam Juda en later scharen alle stammen zich onder zijn bewind. Hij maakt Jeruzalem, het oude Jebus, tot hoofdstad en wil in die stad een heiligdom voor de Here bouwen, maar God maakt hem duidelijk dat hij als krijgsman met veel bloed aan zijn vingers, daarvoor niet de geschikte persoon is. Dat is zijn zoon Salomo wel . Toch krijgt David alle informatie over de inrichting van de tempel zoals Mozes die indertijd ontvangen had aangaande de tabernakel. Dat niet alleen, hij brengt ook allerlei materialen bijeen die voor de bouw en inrichting van het heiligdom nodig zijn .

Salomo’s tempelbouw, scheuring van het rijk,wegvoering van de tien stammen
Salomo volgt zijn vader David op, maar blijft helaas niet wandelen in diens voetsporen en daarom kondigt God hem de scheuring van het rijk aan. Na zijn dood valt het koninkrijk inderdaad in tweeën uiteen. Er ontstaat een Zuidelijk en een Noordelijk Rijk. Het eerste wordt ook wel het Tweestammen- en het tweede het Tienstammenrijk genoemd. In de Bijbel worden de inwoners van het zuidelijk rijk aangeduid als ‘het huis van Juda’ en die van het noordelijk rijk als ‘het huis van Israël’. Als beide namen bij elkaar gebruikt worden, worden er duidelijk de beide rijken mee bedoeld . Het noordelijk rijk wordt ook wel aangeduid als het huis van Jozef omdat de nakomelingen van de beide zonen van Jozef: Efraïm en Manasse, daar een belangrijke plaats innamen. Dat geldt vooral van Efraïm en we komen dan ook de naam Efraïm tegen als aanduiding voor het noordelijk rijk.
Over het Tienstammenrijk heeft, behalve (tot op zekere hoogte) Jehu, geen enkele godvrezende koning geregeerd. Het gaat direct al mis onder Jerobeam, de eerste vorst van dat rijk. Hij richt twee gouden kalveren op, één in Bethel en één in Dan en proclameert: ‘Dit zijn uw goden, o Israël, die u uit het land Egypte hebben geleid. Zo voert hij permanent het kwaad in, waar Israël destijds bij de Sinaï in gevallen was maar dat toen door Gods oordeel uitgebannen werd. Sindsdien wordt Jerobeam gekwalificeerd als ‘de koning die Israël zondigen deed’. Het dieptepunt in de geschiedenis van het Noordelijk rijk, wordt gevormd door de regering van Achab en zijn vrouw Izebel. Tenslotte wordt het huis van Israël in twee etappes in ballingschap weggevoerd naar Assur, respectievelijk door Tiglath-Pileser zo omstreeks 732 v. Chr. en door Salmaneser in 721 v. Chr. .

Het rijk Juda, de wegvoering naar Babel.
In Juda traden ook enkele zeer goddeloze koningen op, zoals Achaz, die het altaar van God liet vervangen door een heidens altaar dat hij in Damascus had gezien. Dat was nota bene het altaar van de Syrische afgod die zijn volk niet tegen de vijanden had kunnen beschermen. . Het dieptepunt valt hier onder Manasse, de zoon van Hiskia. Gelukkig kwamen er in Juda diverse godvrezende koningen aan het bewind, die een hervorming tot stand brachten, zoals Josafath, de reeds genoemde Hiskia en Josia . Josafath keert terug tot Gods woord en bant heel wat valse elementen uit die in de dienst van God waren ingeslopen; Hiskia doet hetzelfde, maar hij gaat verder dan Josafath, en Josia brengt de meest drastische hervorming tot stand. Hij breekt af wat deze beide godvrezende koningen nog hadden laten staan uit de tijd van koning Salomo . Maar helaas is het volk veel minder hervormingsgezind dan Josia, want na zijn dood gaat het snel naar het einde. In tenminste drie etappes, resp in ca. 605, 597 en 586 v. Chr. worden de inwoners van het tweestammenrijk weggevoerd door Nebucadnezar II van Babylonië (605-562 v, Chr.). Bij de laatste deportatie wordt Jeruzalem vrijwel totaal verwoest, de tempel gaat in vlammen op en daarmee eindigt wat we ‘de eerste tempelperiode’ noemen .

Zo gaat het gericht in vervulling dat Mozes al had aangekondigd. Hij sprak over de tuchtiging van Israël doordat de vijanden in hun land zouden invallen, maar als ze zich daardoor niet zouden laten gezeggen, zou het omgekeerde gebeuren en zouden ze weggevoerd worden in het land van de vijanden. Het eerste geschiedde in de tijd van de Richteren; het tweede werd realiteit in de periode van de koningen. Bij deze voorzegging sloot zich het woord aan dat Amos had gesproken, dat het volk in ballingschap gevoerd zou worden tot voorbij Damascus .
Toch betekende dat niet het einde van Israëls geschiedenis in het land. Er zou een terugkeer plaatsvinden. Dat lag al besloten in de woorden waarmee Mozes de aankondiging van de wegvoering vervolgde:
‘ Maar belijden zij hun ongerechtigheid.....of vernedert zich dan hun onbesneden hart....dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken; ook mijn verbond met Isaäk en ook mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. ..........Maar ook zelfs, wanneer zij in het land hunner vijanden zijn , versmaad Ik hen niet en heb Ik geen afkeer van hen, zodat Ik hen zou vernietigen en mijn verbond met hen verbreken: want Ik ben de Here hun God’ .
Deze woorden houden de belofte van een herstel in en de profeten voorzeggen dat herstel heel duidelijk. Jesaja wijst zelfs Cyrus aan als degene die de tempel zou doen herbouwen. Jeremia, die de wegvoering zo ernstig en indringend had aangekondigd, geeft zelfs de tijd van het herstel aan. Dat herstel zal zeventig jaar na de wegvoering plaatsvinden. Habakuk kondigt eerst het strafgericht aan dat de Chaldeeën over Israël zouden uitvoeren , maar vervolgt met Gods strafgericht over de Chaldeeën . Er is dus hoop en in die hoop heeft het weggevoerde Israël geleefd, zoals bijvoorbeeld uit Ps79 en 137 blijkt. Dat komt ook uit in het feit dat een getrouwe Jood als Daniël zijn gebeden opzendt, knielend met het gezicht gekeerd naar Jeruzalem.

Terugkeer uit de Babylonische ballingschap
Met de wegvoering naar Babel breekt dus voor de Joden de tijd aan van de Babylonische Ballingschap. In feite begint de overheersing door Babylon al in het jaar 605 v. Chr. als de eerste onderwerping van Jeruzalem plaatsvindt.
Maar In 539 v. Chr. wordt het Babylonische rijk overwonnen door de Meden en de Perzen en in het eerste jaar van Kores, ook Cyrus (II) genoemd, de koning van Perzië (559-530 v. Chr), vaardigt hij een decreet uit, waarin staat dat het volk mag terugkeren naar het land waar God zijn naam gevestigd heeft (538 v. Chr.). De koning geeft tevens bevel dat de tempel herbouwd moet worden. Dat niet alleen, hij laat ook de voorwerpen die Nebucadnezar uit de tempel weggehaald en naar Babel gebracht had, weer terugbrengen . Hij doet zelfs nog meer, want hij beveelt dat de kosten voor de herbouw uit de koninklijke schatkist betaald moeten worden. Merkwaardig is, dat hij zelfs aanwijzingen geeft voor de afmetingen en de constructie van de tempel ).

N.B. Cyrus handelde niet alleen met de Joden zo, maar ook met het overwonnen Babylon en met diverse andere volken die door de Assyriërs en Babyloniërs ontheemd waren. Daar zat een godsdienstige overtuiging achter die niet ontbloot was van politiek en persoonlijk belang. Cyrus zag in de ondergang van Babylon een uiting van de toorn van Mardoek over de stad omdat door Nabonidus, de vader van Belsazar, de dienst van deze god was verwaarloosd. Om Mardoek gunstig voor zich te stemmen herstelde hij diens eredienst. Dat deed hij ook met de heiligdommen van andere volken waarin hij de godenbeelden liet terugplaatsen. Het politiek belang was dat hij zo de gunst van deze volken wilde verwerven. Het persoonlijk belang komt uit in deze zinsnede: ‘Laten al de goden die ik heb teruggeplaatst in hun heilige plaatsen dagelijks Bel en Nebo vragen om een lang leven voor mij....’ ’ . Deze instelling van Cyrus ging niet buiten God om en zoals de Here God indertijd de intenties van Assur gebruikte om zijn volk te kastijden zo was Cyrus een werktuig in zijn hand tot heil van de Joden.

Een kleine vijftig duizend personen, voornamelijk uit het voormalige rijk Juda gaan terug naar het land der vaderen. Dit zal omstreeks 537 v.Chr. geweest zijn. In Psalm 126 lezen we welke emoties door dit feit bij het volk zijn opgeroepen, merk het contrast op met Psalm 137.
Bij de teruggekeerde Joden zijn twee dingen ten goede veranderd. Ten eerste lezen we niet meer dat de profeten van na de ballingschap het volk berispen vanwege afgoderij. Dat wil niet zeggen dat er nooit iemand meer een afgod vereerde, maar het is geen volkskwaal meer. In Babylon, de bakermaat van de afgoderij, hebben ze de ernst van dit kwaad blijkbaar ingezien. Ten tweede gaat het volk niet meer tegen het woord van de profeten in, zoals dat vóór de ballingschap wel het geval was. We lezen bijv.nergens iets over het optreden van valse profeten, die de woorden van Haggaï en Zacharia tegenstaan.. Toch is het niet alles goud wat er blinkt en dat komt al gauw aan het licht.

De leiding over het teruggekeerde volk berust bij Zerubbabel, vorst uit het huis van David en bij Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester. Zij beginnen met de herbouw van het altaar, zodat er weer geofferd kan worden en leggen in het tweede jaar na hun aankomst (ca.536 v. Chr.) het fundament van de tempel . Maar al gauw stoppen ze met het werk. Dit staken van de herbouw is enerzijds te wijten aan de tegenstand van de volken die in bezit gesteld waren van het noordelijk deel van het land nadat het ontvolkt was. Deze landsbevolking krijgt, ongeveer 6 jaar later, de koning Arthahsasta zelfs zover dat hij hen opdracht geeft de herbouw met geweld te doen staken. Wat een verschil met de dagen van Salomo. Diens macht tstrekte zich uit over omliggende volken en hij kon op voet van gelijkheid over de hulpkrachten van Hiram, namelijk diens houthakkers, beschikken.
De tegenstand maakt de teruggekeerde Joden moedeloos en je leest niet dat ze naar wegen zoeken om dit verbod opgeheven te krijgen en ook niet dat ze zonder een opheffing van het gebod een poging wagen om de herbouw voort te zetten. Hun vertrouwen op God is blijkbaar niet erg groot. Anderzijds speelt laksheid en eigenbelang een rol. Ze denken egocentrisch, dat blijkt heel duidelijk uit deze profetie van Haggaï.
Terecht heeft iemand eens opgemerkt dat verhinderingen in het werken voor de Heer minder te wijten zijn aan uiterlijke tegenstand dan aan innnerlijke overwegingen bij de werkers.

Zerubbabel en Sesbazzar
Hierboven heb ik gesteld dat de leiding over het volk dat terugkeert, berust bij Zerubbabel. In Ezra 1:8 staat echter dat Cyrus het gerei van de tempel ter hand laat stellen aan ‘Sesbazzar, de vorst van Juda’ en vers 11 geeft aan dat Sesbazzar de tempschatten inderdaad naar Jeruzalem voert. Volgens Ea 5:14 geven de Joden in hun antwoord aan Thathnai ook aan dat Sesbazzar door Kores tot stadhouder is aangesteld en dat hij de schatten teruggevoerd heeft. Volgens vers 16 betuigen ze dat deze Sesbazzar de fundamenten van het huis van God gelegd heef. Sesbazzar is dus als leider van de teruggekeerde Joden opgetreden.
Maar Ea 2:2 en Nh7:7 zeggen dat Zerubbabel de leiding heeft bij de terugkeer uit de ballingschap. Volgens Ea3::2 wordt door hem en Jozua het altaar opgericht en uit Ea 3:6,7, 10 en 4:2,3 volgt dat hij ook de leiding had bij het herstel van de fundamenten van de tempel in 536 v. Chr.
Deze gegevens lijken met elkaar in tegenspraak, tenzij we aannemen dat Sesbazzar en Zerubbabel dezelfde persoon zijn. Tegen deze oplossing van het probleem worden de volgende bezwaren ingebracht: (1) we vinden nergens een hint dat het om dezelfde persoon gaat, (2) Ea5:16 geeft niet aan, dat het om iemand onder de Joden gaat, die nog in leven is, (3) 1Kr3:18 spreekt over een nakomeling van Jechonja met de naam Senassar. Deze naam toont veel gelijkenis met Sesbazzar en pleit voor gelijkstelling van deze twee. Van der Woude steunt deze gedAchte voorSesbazzar zou dan een oom van Zerubbabel zijn.
Mogelijk heeft Sesbazzar eerst en dan voor korte tijd, de leiding gehad en werkte Zerubbabel met hem mee, vervolgens kwam de verantwoordelijkheid geheel op diens schouders te liggen. Daar het voor de verklaring en toepassing van het boek Haggaï geen consquenties heef, laten we dit punt verder rusten


Geen definitief herstel
Terloops mag wel opgemerkt worden dat de terugkeer uit de ballingschap niet de vervulling betekent van de herstelprofetieën die we vinden bij de profeten van vóór de ballingschap. Er zijn uitleggers die het tegendeel beweren. Zij kennen het volk Israël geen toekomstig geestelijk herstel toe en stellen dat deze voorzeggingen van een definitief herstel slaan op de positie van de Kerk in deze tijd of op haar toekomstige heerlijkheid. De heilsprofetieën die we o.a. bij Jesaja en Jeremia vinden gaan echter veel verder dan het herstel waarover Ezra schrijft en waartoe Haggaï opwekt. Je kunt het herstel na de Babylonische ballingschap hoogstens beschouwen als een gedeeltelijke- ofwel een vóórvervulling van de heilsprofetieën. Bovendien duiden de profeten van na de ballingschap: Haggaï, Zacharia en Maleachi op een herstel dat uiteraard op de terugkeer uit de ballingschap geen betrekking kan hebben.
J.N. Darby geeft de volgende karakerisering van de situatie na de ballingschap:
‘De troon van God werd daar (in het land, JGF) niet weer opgericht, noch werd het koningschap van het huis van David in zijn oorspronkelijke toestand weer hersteld. Het koninkrijk van het volkeren-hoofd (hoofd van het beeld van Dn2, JGF) was in zekere zin geoordeeld. Het had zijn plicht ten opzichte van God die het autoriteit verleend had, niet vervuld. Maar een ander koninkrijk, opgerezen onder de volken, had de plaats van het eerste ingenomen; en was -onderworpen aan de regering van God’s hand (die over de harten van alle mensen beschikt)-de Joden gunstig gezind, maar hield het volk van God toch onder een juk......’
Nog steeds geldt in principe de situatie aangegeven in Hs3:4 dat de Israëlieten ‘zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim’. En de vervulling van vers 5 dat ze zich als volk ‘bekeren en de Here hun God zoeken, en David hun koning en bevende komen tot de Here en tot zijn heil - in de dagen der toekomst’ heeft in 539 v. Chr. niet plaatsgevonden. Het uiteindelijke herstel moet dus nog komen en dat geldt ook nu nog anno 1998.