Snel zoeken:
416 Zacharia blz 35-41/42 slot van 1-3

Toevoeging bij het vierde gezicht: De belofte van de Spruit
Hoofdstuk 3:6-10

Hierop vermaande de Engel des Heren Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan. Hoor toch, gij hogepriester Jozua, gij en uw gezellen die voor u zitten (zij zijn immers mannen die ten wonderteken dienen) voorwaar, zie, Ik zal mijn knecht, de Spruit, doen komen; Voorwaar zie, van de steen die Ik voor Jozua neerleg (op die ene steen zijn zeven ogen) zal Ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de Here der heerscharen, en Ik zal op een dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen. Te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgeboom.

* Deze verzen bevatten:
- de vermaning aan Jozua om in de wegen van de Heer te wandelen;
- de aankondiging van de Spruit;
- de steen met de zeven ogen waarop God zelf graveert;
- de aankondiging van de reiniging van het land;
- de belofte van een heilrijke situatie in het land.

Met het herstel van Jozua is echter niet alles gezegd. Zijn gedrag moet in overeenstemming zijn met de wil van God en hij moet zijn taak als hogepriester op de juiste wijze vervullen. Alhoewel Jozua als persoon wordt aangesproken, moeten we hem ook hier zien in verbinding met het volk. Het priesterschap moet op de juiste wijze fungeren, God moet gediend worden door de hogepriester maar dat samen met het hele volk. In het verleden voerden de priesters, de hogepriester incluis, het volk op een dwaalweg. Afgoderij werd zelfs in de tempel bedreven . Jozua moet echter het huis van God goed besturen, dat houdt in dat hij ervoor moet zorgen dat hij zelf zijn taak als hogepriester goed vervult, maar ook dat hij ervoor zorgt dat God naar de eis van de wet wordt gediend. Verder zal hij de voorhoven bewaken, dat wil zeggen dat hij erop toeziet dat geen onbevoegde, geen onreine de voorhoven betreedt. Als hij dat doet dan zal hij verkeren onder hen die hun plaats voor de Heer innemen.

Vers 8 bevat een nieuwe boodschap van God die bij monde van de Engel des Heren wordt uitgesproken. Daarbij wordt niet slechts Jozua aangesproken, maar ook de personen die voor hem zitten . Met een oproep om te ‘horen’ wordt er aandacht voor deze boodschap gevraagd. Het belang van de nu komende boodschap wordt daarmee onderstreept. Voor Jozua blijken ‘gezellen’ te zitten. We zullen daarbij moeten denken aan priesters met wie Jozua gewoon is te beraadslagen en die mee uit Babel zijn gekomen. Het feit dat ze gespaard zijn (en teruggekeerd in het land) dient als een wonderteken. Het priesterschap is niet uitgestorven of heeft op een andere wijze opgehouden te bestaan. Dat feit houdt in dat God met zijn volk nog van doen wil hebben. Deze mannen krijgen samen met Jozua de voorzegging te horen dat er een bijzondere knecht van de Heer zal komen die ‘de Spruit’ genoemd wordt. Dit is de Messias die rust en vrede in het land zal brengen. Het volk is teruggekeerd in het land, er is een hogepriester die de dienst van God herstelt, dit is een voorspel van de Messiaanse tijd die eenmaal komen zal. Wat een glorierijke voorzegging is dit!!
Maar dan gebeurt er nog wat. Voor Jozua wordt een steen neergelegd. Die herinnert aan de herbouw van de tempel en het glorieuze herstel van het volk. Op die steen zal God zijn graveersel ingroeven, zoals Hij indertijd met de wet op de stenen tafels heeft gedaan. Geen mens kan daar wat aan toe- of afdoen. God verbindt zich aan zijn volk, en hun ongerechtigheid zal in één dag weggedaan worden, net zoals met de vuile kleren van Jozua is gebeurd. Dan breekt het Messiaanse heil inderdaad aan en zullen de Israëlieten veilig wonen in het land en in rust en vrede elkaar opzoeken onder de wijstok en de vijgeboom

Wandelen in mijn wegen
Het wandelen in de wegen van de Heer houdt in dat men met zijn geboden rekening houdt. Deze voorwaarde voor de gunst en bijstand van God geldt voor ieder uit het volk, maar zeker voor hen die een verantwoordelijke positie innemen243.

Onder hen die hier staan
a. Sommigen denken hierbij aan de engelen244. God ziet hem dan als verkerend onder de engelen. We kunnen dat enigszins verbinden met Ef1:3 waar staat dat we gezegend zijn met alle zegeningen in de hemelse gewesten terwijl we lichamelijk nog op aarde zijn;
b. De verzorgers van de Kanttekeningen bij de Statenbijbel menen dat deze belofte inhoudt dat Jozua na zijn dood in de hemel zal worden opgenomen. Deze gedachte is niet absurd als we denken aan wat er met Elia gebeurde. Zij betrekken er Ps73: 24; Js26:129 en Dn12: 3 bij;
c. Anderen verstaan deze belofte zo, dat Jozua een vrije toegang tot God zou hebben, maar dat is uit de bewoording van de belofte niet af te lezen;
d. Weer anderen laten de woorden slaan op de Persoon van wie Jozua een type is. Dat is ook niet erg aannemelijk hoewel het op zichzelf waar is dat de Heer Jezus na zijn dienstwerk volbracht te hebben, opgenomen is in de hemel. Daar heeft Hij echter niet een plaats te midden van de engelen, maar is Hij ver boven hen verheven245 .
e. Er zijn er die de belofte zo opvatten dat de engelen als begeleiders van Jozua zullen optreden, maar dat berust op een vertaling die aanvechtbaar is. Men vertaalt dan ‘onder de wandelenden’ of ‘de geleiders’;
f. Calvijn vat ‘degene die hier staan’ op als engelen, maar ziet in hen dan de vertegenwoordigers van de gemeente en meent dat Jozua dus een goede ingang bij de gemeente zal vinden246 . Dit is op zichzelf al een vreemde gedachte, maar is dat te meer daar de gemeente eerst ontstaan is op de Pinksterdag247.

De Spruit
Deze spruit is niet Jozua zoals sommigen geopperd hebben. Hij wordt hier niet als de Messias aangewezen. Het gaat duidelijk om iemand die in de toekomst zal optreden. Bovendien zal de Messias een nazaat van David zijn en dat is Jozua niet. Andere teksten die over de ‘Spruit’ spreken ondersteunen deze gedachte248.

Mijn knecht
De Spruit wordt hier mijn knecht genoemd. Een dergelijke aanduiding wordt voor diverse personen gebruikt, zoals voor Abraham, Jakob, Mozes, Kaleb, Job, Jesaje, Eljakim, Zerubbabel en zelfs een heidens vorst als Nebucadnezar noemt de Heer zijn knecht249. Een bijzondere vermelding verdient David die vele malen door God zo genoemd wordt250. Dat is niet verwonderlijk want hij is als koning een geweldig type van de Messias251. In Ezechiël is ook meerdere malen sprake van mijn knecht David252. Waarschijnlijk moeten we daar een telg uit het huis van David onder verstaan die als vertegenwoordiger van de Messias op aarde zal regeren. De betiteling ‘mijn knecht’ is wel heel specifiek een aanduiding voor de Messias en dat speciaal in het boek Jesaja253. Merkwaardig is dat in Jesaja ook het volk Israël of Jakob, de knecht van de Heer genoemd wordt en soms is het niet eens zo gemakkelijk bij iedere vermelding uit te maken of het volk als zodanig wordt aangeduid of dat het ook gaat om de Messias, die de ware israël is254.

De steen en het graveersel
Van het beeld van een spruit, gaat de tekst nu over op het beeld van een steen. Over deze steen worden heel wat meningen ten beste gegeven zoals:
1 het ziet op een steen uit de borstlap of op een steen in de tulband van de hogepriester255;
2 het slaat op een steen in de diadeem van de toekomstige koning;
3 er wordt een steen van de tempel mee aangeduid, hetzij de hoeksteen, hetzij de gevelsteen256;
Wat de betekenis van de steen en het graveersel betreft zien sommigen daarin een aanstellingsoorkonde van Jozua. Dit naar aanleiding van Babylonische vondsten.
Douma, aan wie de opsomming van voorgaande meningen is ontleend, ziet in de steen ‘een symbool van het rijk Gods, van het geheel der inzettingen en beschikkingen Gods, waardoor Israël het volk des Heren is’. Jozua moet het huis van God richten in overeenstemming met deze beschikkingen257.
Hierbij laten we maar buiten beschouwing de opvatting dat de steen zou zien op de tempelrots, de tempel, of een steen in het allerheiligste258.

Die Ik vóór Jozua neerleg
Wat of wie we onder de steen te verstaan hebben hangt ook af van de uitdrukking ‘die Ik voor Jozua neerleg’. Hoe moeten we ons dat namelijk voorstellen? Gaat het hier om een symbolische voorstelling of om een letterlijke steen, zoals we bij 6:9-14 aan een letterlijke kroon moeten denken?
Nu gaat het hier in tegenstelling tot het vermelde in hoofdstuk 6 om een visioen, dus kunnen we een symbolische voorstelling niet uitsluiten. De bewering van Rudolph dat de steen per se geen bouwsteen van de tempel kan voor stellen omdat hij niet voor Zerubbabel maar voor Jozua neergelgd wordt259, komt hiermee op lossen schroeven te staan. Denken we toch aan een steen van de tempel dan zou Jozua daarmee de verzekering krijgen, dat hij zijn dienst in de herbouwde tempel vervullen zou.

Bij de zeven ogen op de steen denken sommigen eraan dat ze op de steen gericht zijn260. Anderen menen dat ze in de steen gegraveerd zijn en denken daarbij aan een symbolische voorstelling van de ogen des Heren. In 2Kr16:9 wordt van de ogen des Heren gezegd dat ze de hele aarde doorlopen en dat in verband met de bijstand van de Heer261.

Wat de geestelijke betekenis van de steen betreft, menen we dat hier Christus wordt voorgesteld, waarbij we denken aan de verschillende plaatsen waar Christus als steen wordt aangeduid262. Op Hem rust de volle wijsheid van God en die zal in de Gods regering in Sion tot uiting komen.

Christus de steen
In de Schrift wordt over Christus op verschillende manieren gesproken als een steen en wel als:
- de steen die door de bouwlieden is veracht en voor hen een struikelblok werd, maar die geworden is de steen waarop de gelovigen in deze tijd worden gebouwd tot een geestelijk huis;
- de steen die het oordeel zal brengen over de koninkrijken van de volken;
- de steen die op ieder persoonlijk valt van hen die Hem verworpen hebben263.

Zeven ogen
In verband met deze uitdrukking merkt Rossier op: In het boek ‘ de Openbaring’ zijn de zeven geesten, de zeven lampen, en de zeven ogen één en het zelfde, maar met verschillende betekenis. ‘De zeven Geesten die voor de troon zijn (Op1:4), duiden de volheid aan van de Geest van God, die de leiding heeft in het wereldbestuur. In Op4:5: ‘ de zeven vurige lampen branden voor de troon, welke de zeven Geesten Gods zijn’ zien we de volheid van de Geest om in het licht te stellen en ten oordeel te voeren wat in opstand is tegen Gods regering op aarde. In hfst.5:6 stelt het Lam met de ‘zeven hoornen en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aaarde’, Christus voor met de volheid van zijn kennis (verenigd met de volheid van zijn macht-de zeven hoornen), om Gods plannen met de wereld uit te voeren. In Zacharia 3:9 is de steen met de zeven ogen een beeld van Christus in de volheid van zijn kennis van Gods gedachten. Hij was daarvan de volle uitdrukking, want Godzelf heeft het graveersel in de steen gegraveerd264. Christus als mens hier beneden, de eens verworpen steen, was God geopenbaard in het vlees, de waarheid. In Hem heeft God Zich bekend gemaakt; en in hem zal God Zich op de nieuwe aarde doen kennen gedurende de heerlijke regering van de Zoon des Mensen’ 265.

Op één dag de ongerechtigheid weg.
Hierbij kunnen we denken aan het verwijderen uit het land van allerlei zaken, zoals afgodsbeelden e.d. die met de dienst van God in strijd zijn266, maar eerder nog zullen we moeten denken aan het feit dat God de ongerechtigheid van het volk wegdoet en ze dus hun zonden vergeeft267. Sommigen menen dat hier de dag van Golgotha is bedoeld268. Nu zal de reiniging die hier is bedoeld, gegrond zijn op het werk dat Jezus Christus op het kruis heeft volbracht, maar ze zal pas effectief worden in de toekomst als het volk Israël zich tot God bekeert269 .

Wijnstok en vijgeboom.
Het zitten onder de wijstok en de vijgeboom is typerend voor een toestand van rust en beschutting270.