b Waarover God sprak ten aanzien van Israël volgens Ez 16 Ezechiël 16:6 |
1 Hij sprak over : a leven vs 6 b liefde vs 8 c eigendom zijn van God vs 8 2 Hij deed het volgende : a Hij reinigde hen > 'Ik wies u met water' vs 9 b Hij zxalfde hen > 'Ik zalfde u met olie' vs 9 c Hij bekleedde hen > 'Ik bekleedde u met ...een gewaad' vs 10 d Hij zorgde voor schoeisel > 'Ik schoeide u met leder' vs 10 e Hij zorgde voor hoofdbedekking > ' een 'hoofddoek' vs 10 f Hij zorgde voor versiersel >'Ik tooide u met sierraden' vs 11 g Hij kroonde haar > 'een sierlijke kroon op het hoofd' vs 13 |
![]() |
||
|
||
|
||
|
||