Snel zoeken:
630 jrg 132, blz. 132 1989 Vraag: streven naar de grootste gave

1-Corinthiers 12:31
Streven naar de grootste gave


Vraag:
HOE KUN JE STREVEN NAAR DE grootste genadegaven (1Kor.12:3l)?

Antwoord:
Enerzijds is het bezit van een gave een zaak van ontvangen van wat God geeft (lees 1 Kor.12:4-11). Maar net als bij bekering en geloof die door God bewerkt moeten worden, is de mens 'daar helemaal bij'. Het gaat niet buiten onze verantwoordelijkheid om. God geeft de gave, maar dat staat niet los van onze houding. Een eerste voorwaarde is dat we ons innerlijk openstellen voor het ontvangen van een gave, net zo goed als je bereid moet zijn een gave van mensen ter ontvangen
Ten tweede moeten we bereid zijn om dienstbaar voor de Heer te zijn
met dat wat Hij ons geeft, ja, we moeten ons ernaar uitstrekken.
Ten derde komt het erop aan daar te zijn waar gewerkt wordt en aan te
pakken wat er gedaan moet worden waarbij je begint met het eenvou-
digste, misschien wel het 'gewone' materiële werk (zie Elisa, 2 Kon.3:11). Zo ontdek je je bekwaamheden en de gave die God je geeft. Om een voorbeeld te noemen: Johannes Markus ging met Paulus en Barnabas mee als 'dienaar'. Dat was waarschijnlijk niet als dienaar in het evangelie in direkte zin, maar als hulp bij alles wat er te doen was; denk alleen maar aan het versjouwen van de bagage die mee moest.
Zo kan iemand beginnen met stoelen klaar te zetten in verband met een evangelieverkondiging, kopij uit te typen voor een evangelisatieblad of contactorgaan, te helpen bij een 'Vakantie Bijbel School' of bij clubwerk. Iemand te assisteren die bijbelcursussen verzorgt. Traktaten uit te delen bij straatprediking, of wat dan ook maar. Je moet beginnen met erbij te zijn . Je ontdekt niet welke bekwaamheden, welke gave God voor je heeft door daarover in een luie stoel te mediteren.
Markus heeft het er eerst bij laten zitten, maar later heeft hij zich her-
steld en schrijft Paulus van hem dat hij nuttig is voor de dienst. Er heeft
zich dus een ontwikkeling bij deze dienaar voorgedaan. Hetzelfde
geldt van Timotheüs. Deze had om zo te zeggen de handen al uit de
mouwen gestoken, want hij had een goed getuigenis van de broeders ter plaatse, maar ook van een gemeente zo'n 50 km verderop. Hij is meegegaan met Paulus en Silas en gedurende de reis door Klein-Azië hoor je niets van hem. Toch zal hij daar meer ervaring opgedaan hebben en van de apostelen meer geleerd hebben. Als de reis dan naar Europa voert vernemen we dat hij zelfstandig een paar taken te verrichten krijgt (zie bijv. 1 Thess.3:2,3). Hij heeft zich dus zo ontplooid dat de apostel vertrouwen in hem heeft om hem verantwoordelijker werk toe te vertrouwen. En in zijn verdere ontwikkeling komt dat bij Tirnotheüs steeds meer uit. Je ziet dat hij grotere gaven krijgt. Hij treedt op als leraar in de gemeenten en ook herderlijk werk is hem niet vreemd, zoals blijkt uit de beide brieven aan hem gericht alsook uit Fil.2. Maar dit zou niet gebeurd zijn als Timotheüs zich daar niet zelf naar uitgestrekt had, daarvoor niet open gestaan had en de meerdere verantwoordelijkheid daarvoor niet op zich had willen nemen.
Wij lopen gevaar het streven naar de grootste gave te verbinden met het idee van belangrijkheid en eer. Nee, streven naar de grootste gave moet zijn: je ernaar uitstrekken meer dienstbaar te zijn, zwaardere taken willen doen, meer verantwoordelijkheid aandurven uit toewijding aan de Heer. En dat dus niet gedreven door eerzucht, maar door liefde. Het is niet voor niets dat op onze tekst hoofdstuk 13 volgt waarin het belang van de liefde zo treffend wordt geschilderd.