Snel zoeken:
703 De mens, wiens adem in zijn neus is

De mens, wiens adem in zijn neus is

Als je de Bijbel leest blijft er van de mens niet zo heel veel over. Beter gezegd: de Bijbel zet ons precies op de plaats waar we horen. Dat is voor onze hoogmoed en eigenwaan niet zo prettig, vandaar dat velen het oude boek naast zich neerleggen. En naar mate men de Bijbel verder van zich afschuift stijgt de eigendunk. Men meent het alleen voor het zeggen te hebben. De mensen beschouwen de aarde als hun eigen tuintje, waar iedere hogere macht met zijn vingers af te blijven heeft. Dat wil zeggen: men ontkent eenvoudig het bestaan van een hogere macht, alhoewel men diep in zijn hart overtuigd is van het tegendeel.

En heeft deze onafhankelijke mens, die met God heeft afgedaan…. nu ook meer respect voor zichzelf? Je zou dat mogen verwachten, maar toch is dat helemaal niet het geval. Het bewijs is heel eenvoudig te geven.

Wat is een mensenleven in onze tijd nog waard? Meer dan vroeger? Is de mentaliteit beter dan voorheen? Worden zelfs door jongeren niet veel weerloze oude vrouwen en mannen cynisch beroofd en mishandeld? Neemt de misdaad tegen het leven niet toe?

Zoals gezegd zet de Bijbel de mens op de juiste plaats. Dat houdt twee dingen in.

Ten eerste legt de Schrift er de nadruk op, dat de mens een schepsel is. De titel van dit artikel is ontleend aan Jesaja 2:22. De profeet Jesaja grijpt daarmee terug op het boek Genesis, dat ons beschrijft hoe de mens mens werd door de inblazing van de levensadem door God. Een schepsel…. dat betekent afhankelijkheid en onderworpenheid aan de Schepper. Het houdt ook hoogheid in. De mens is namelijk geen veredeld dier, maar een schepsel dat is ontstaan dankzij een bijzondere scheppingsdaad van God. Dat niet alleen, maar de mens is als enige schepsel geschapen naar het beeld van God.

Volgens de Bijbel betekent een moord dan ook een zich vergrijpen aan een beelddrager van God. Ieder misdaad tegen de medemens moet in dit licht bezien worden, zoals Jakobus dat doet met deze woorden:

‘Met haar ( de tong) loven wij de Heer en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar Gods beeld gemaakt zijn’.

Vervreemding van de Bijbel brengt mee dat de mens gezien wordt als een product van de natuur. Terwijl dit enerzijds een onafhankelijkheidsgevoel kweekt en de hoogmoed aanwakkert, wordt de mens er anderzijds door gedegradeerd.
Ten tweede zet de Bijbel ons op onze plaats door te laten zien dat we zondaars zijn. Zondaars, die het oordeel van God hebben verdiend. Een oordeel dat zeker komt. In Jesaja 2, waaruit ik een tekst aanhaalde, wordt tot driemaal toe gesproken over de ‘verschrikking des Heeren’.

Jesaja waarschuwt zijn volksgenoten, die van de Here zijn afgeweken, met deze oordeelsaankondigingen. Over hun hoofden heen spreekt hij echter tot ons allen. Er komt namelijk ‘een dag van de Here der heerscharen tegen al wat hoogmoedig en trots is’. Er komt een dag dat de Here zal opstaan ‘om de aarde te verschrikken’.

Dan is het met het onafhankelijkheidsgevoel van de mensen gedaan. Jesaja beschrijft wat er dan zal gebeuren met deze woorden:

‘Dan kruipt men in de spelonken der rotsen en in de holen van de grond voor de verschrikking des Heren…. Wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken’.

In het boek de Openbaring neemt Johannes dit thema na zoveel eeuwen weer op en schrijft:

‘En de koningen van de aarde en de groten en de oversten en de rijken en de sterken en iedere slaaf en iedere vrije verborgen zich in de holen en in de rotsen van de bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen en wie kan dan bestaan?’ (Openbaring 6:15-17).

De rotsen en de holen zullen dan echter geen schuilplaats bieden. Voor God en Christus kan men zich niet verbergen. Er is slechts één schuilplaats waar men veilig is voor de komende toorn. Dat is bij het kruis van Golgotha. Hij die straks de rechter van de wereld zal zijn, is nu nog de redder voor iedere zondaar die met berouw van zijn zonden tot Hem komt en Hem wil dienen.

Daarom roepen we u op toch nu uw plaats te gaan beseffen: schepsel en… zondaar.
En bidden we u: Laat u met God verzoenen; het kan nu nog. Als de Here ‘opstaat om de aarde te verschrikken’ is het te laat.
Aanvaardt Gods uitgestoken hand. Hij heeft u lief en wil u redden.