c Wandel van het geloof (Hebr. 11) |
1. Geloof: niet vaag: - zekerheid van wat men niet ziet (vs. 1). 2. Beginpunt: erkennen van de Schepper d.m.v de schepping (vs. 2). Geloven dat Hij is en beloont (vs. 6). 3. Noodzaak offer - zonder bloedstorting geen vergeving (vs. 4; 9:22). 4. Zicht op opname - Henoch - wandel met God (vs. 6). Gen. 5:21, 24. 5. Gered voor het oordeel - Noach - veilig in de ark (vs. 7) Gen. 6:9. 7. Abraham; Izaäk; Jakob; Jozef): - roeping - gehoorzaamheid (vs. 8-23) - Oproep voor ons Wandelt: waardig der roeping: Ef. 4:1. Waardig het evangelie: Fil. 1:27. Waardig de Heer: Kol. 1:10. God waardig : 1 Thes. 1:10. Vreemdelingschap - tent en altaar. Erfgenaam Onwankelbaar geloof - gerekend tot gerechtigheid - leven uit God. Verlangen naar een beter, hemel vaderland. 8. Mozes: keuze voor het volk van God - konsekwentie > smaad; lijden: (24-28) zag op beloning. Lijden om der gerechtigheid: 1 Petr. 3:13, 14, 17. Lijden van Christus: 1 Petr. 4:13, 16,; 5:1. 9. Volk: begrip: vooralsnog: 29-31 Bevrijding uit Egypte - wereld. Bevrijding van de Farao - satan. Bevrijding van slavernij - zonde. Overwinning op alle machten de dood incluis. 10. Rachab: geloofsweg voor de diepstgevallene - genade. 11. Wandel - in macht - uitredding: vs. 32-35 - In zwakheid - martelaren Toch God Dezelfde: vs. 36-38. 12. Geloof nu blijven geloof, hoop en liefde. Straks: GELOOF VERWISSELD IN AANSCHOUWEN |
![]() |
||
|
||
|
||
|
||