Snel zoeken:
Hoe kunnen wij de dag van Christus verhaasten?

2-Petrus 3:11
Betreft: 2 Petr. 3:11, 12

Vraag: Hoe kunnen wij de dag van Christus verhaasten?

Antwoord:
De vraag gaat uit van de zogenaamde Telosuitgave van het Nieuwe Testament, die de genoemde uitdrukking weergeeft met "terwijl u de komst van de dag van God verwacht en verhaast".
De Statenvertaling heeft "verwachtende en haastende tot de toekomst van de dag Gods" en de Nieuwe Vertaling geeft de tekst weer met "vol verwachting u spoedende naar de komst van de dag Gods". Als deze twee laatste weergaven (die weinig verschillen) juist zijn, betekent de tekst dat we met verlangen moeten uitzien naar de toekomst van de dag Gods en ons leven daarnaar moeten inrichten.
Het woordje tot staat echter niet in de tekst (zie St. Vert.) en de woorden u en naar (zie Nw. Vert.) evenmin. Taalkundig is de vertaling van de Telosuitgave dus zeer wel mogelijk. Nu wijst men die vertaling af omdat het onmogelijk zou zijn, dat wij als gelovigen de dag Gods zouden kunnen verhaasten. God zou die dag in zijn raad hebben bepaald naar tijd en ogenblik. Geen gelovige, ook niet alle gelovigen bij elkaar kunnen deze dag vervroegen (S. Greijdanus. K.V. blz. 147). Dit is echter een aanvechtbare opvatting. Natuurlijk kunnen gelovigen uit zichzelf die dag niet vervroegen, maar de vraag is of hun gedrag God niet kan doen besluiten die dag te vervroegen. Of is God soms onderworpen aan Zijn eigen raadsbesluit?
Als we lezen dat 'de belofte' in Gods lankmoedigheid nog niet is ingelost omdat God niet wil dat iemand verloren gaat, maar allen tot bekering komen (vs. 9), dan kan het heel wel zo zijn dat gelovigen de dag Gods verhaasten door ijverig te zijn in het evangelie. Want als de Gemeente voltallig is komt Christus en volgen de daarmee verbonden toekomstige gebeurtenissen.
In verband met de opvatting van Greijdanus is het goed Hand. 13:48 te vergelijken met Hand. 14:1. Uit de eerste tekst zou men de konklusie kunnen trekken dat het er niets toe doet hoe het evangelie gebracht wordt als het maar gebracht wordt. Dat blijkt echter volgens de tweede tekst niet zo te zijn.
Maar al te vaak heeft men bij zichzelf het idee alsof God een soort wereldklok van gebeurtenissen heeft opgewonden en dat Hij niet anders doet dan die klok te laten afdraaien. Daarbij zou God aan Zijn eigen raadsbesluiten gebonden zijn. De Schrift tekent ons God duidelijk als Degene die alles in handen heeft. Maar ook als Degene die de mens een bepaalde verantwoordelijkheid toevertrouwt en Die in Zijn soevereiniteit het al of niet beantwoorden van de mens aan die verantwoordelijkheid inschakelt in Zijn bestuur.