Met mijn broer en een vriendje van school mocht ik met mijn ouders mee naar de avondsamenkomst. Dat was voor een jongen van tien jaar een hele gebeurtenis. Samen met mijn schoolvriendje zat ik op de voorste rij. Voor ons stond het grote podium dat gemaakt was van diverse platte wagens die voor het vervoer werden gebruikt. Ze waren helemaal gecamoufleerd door doek. De ene hoofdmast van de tent stond precies in het midden van dit podium. Heel kunstig had men daar een preekstoel omheen gebouwd.
Minder doeltreffend was, dat de mast dus de preekstoel in tweeën verdeelde. De spreker kon niet in het midden staan, maar moest zich of links of rechts van die zware mast opstellen. Nu had br. Kruithof de gewoonte om de plaatselijke predikanten op te zoeken en als dat gelovigen waren (het moet helaas gezegd, dat dat niet altijd het geval was) dan nodigde hij ze uit voor een spreekbeurt in de tent. Soms liet hij zelfs het christelijk fanfarekorps opdraven. Niet alle broeders in den lande waren het met die gang van zaken eens, maar men besefte dat ieder zijn eigen Heer staat of valt.
Gelukkig was er een gezonde verdraagzaamheid. Deze keer was er ook een plaatselijke predikant gevraagd en die bleek bereid te zijn mee te werken. Ongelukkig genoeg was dit een heel kleine man, die maar amper boven de preekstoel uitstak. Hij zag helemaal geen kans om een beetje over de voorkant heen te buigen zodat hij de hele tent zou kunnen overzien. Om dit probleem op te lossen stelde hij zich eerst aan de ene kant van de paal op en tijdens het spreken draaide hij dan om de paal heen en werd zijn hoofd aan de andere kant zichtbaar. Het is oneerbiedig gezegd, maar het was net een duveltje uit een doosje. Het ene moment dook hij aan de ene kant van de paal op en het volgende moment aan de andere kant. Voor de bezoekers die vooraan zaten was hij het ene moment zichtbaar en het andere moment niet. Ondanks de waarschuwing van mijn moeder, thuis gegeven en onderweg herhaald, dat we stil moesten zitten en goed moesten luisteren was de komische situatie in de tent een grote aanslag op onze lachspieren.
Iedere keer namelijk als de predikant aan de andere kant van de mast verdwenen was zaten wij met spanning te kijken wanneer hij weer aan onze kant zou opduiken en we stoten elkaar met de knie aan om aan te geven: nou komt ie! En als dat dan gebeurde hadden we het haast niet meer. We stopten onze vuist in de mond om niet luidop in lachen uit te barsten. Er kwam bij dat de man een kaal hoofd had (dat kon hij niet helpen), en dat hij bij het spreken iedere keer zijn handen onder zijn kin tegen elkaar sloot. Het leek dus precies alsof hij over de rand van de preekstoel heen in het diepe zou duiken (daarvan had hij zich wel bewust kunnen wezen). Aan onze pret zou echter abrupt een einde komen, want opeens kreeg ik een klinkende draai om mijn oren, werd ik in mijn nek gepakt en twee rijen naar achteren gedirigeerd.
Mijn moeder had zich kennelijk al een poosje zitten verbijten en achtte toen het moment van handelen aangebroken. Ze was zonder dat wij dat in de gaten hadden naar voren gekomen en de oorvijg bewees dat ze niet gewend was halve maatregelen te nemen. Ik hoor nog de mijnheer die tussen haar rij en de onze in zat fluisterend zeggen: “mevrouw wat ben ik blij, dat u dat doet”. Een uitspraak waar ik maar moeilijk mee kon instemmen, Op de terugweg kreeg ik nog een preek te horen over wat voor getuigenis dat nou wel moest wezen voor de bezoekers. En zo eindigde deze heugelijke dag meer gevoelig dan stichtend.
Misschien vraagt iemand zich af wat deze niet opbouwende jeugdherinnering ertoe doet. Nee, er zit een les in voor allen die vertellen op school, zondagsschool of club, om je niet zo te gedragen, dat je de lachlust van de kinderen opwekt. Zelfkritiek op je woorden en je houding is beslist ‘niet weg’. Verder bevat het een dubbele bemoediging, namelijk dat kinderen zich van een samenzijn meer herinneren dan men denkt en…dat balorige kinderen nog wel eens tot redelijke volwassenen willen opgroeien (deze conclusie blijft voor rekening van de auteur.).
Drie kindersamenkomsten achter elkaar
In de zomer van 1937 werden o.a. de grote steden van ons land bezocht en de vrucht op de arbeid was er geweldig groot. De toeloop van de kinderen was buitengewoon. In Leiden 1400 en te Rotterdam maar liefst 2400 kinderen. Gelukkig had men daar de hulp van een aantal broeders en van vijf politieagenten om alles ordelijk te doen verlopen. Men hield drie samenkomsten achter elkaar en terwijl de eerste honderd kinderen aan de achterkant de tent verlieten kwamen de volgende aan de voorkant erin. Na dit seizoen is het tentdak nodig aan vernieuwing toe en er wordt dan ook een beroep gedaan op de vrijgevigheid van hen die met de arbeid meeleven. Dit verslag van januari 1938 bevat de opgave van de volgende plaatsen die men in dat jaar wil bezoeken met de bijbehorende data: Overschie, Schiedam, Rotterdam West en Oost, Zwijndrecht, Papendrecht (dat werd later Dordrecht), Sliedrecht en Leerdam.
Het verslag in het najaar begint met 2 Kor.2: 14 en de broeders vertellen dat het bezoek dit seizoen minder was dan in vorige jaren, maar gelukkig gaf de Heer toch zegen op het werk. Zo zagen ze iets van het ‘in triomf omgevoerd worden’. In Overschie was men bezig de tent in te richten toen het licht uitviel. Terwijl de elektricien naar de oorzaak zocht, zaten de medewerkers en enkele jongens op enkele reeds geplaatste banken te wachten tot het licht weer zou aangaan. Een van de broeders begon aan de aanwezige jongens in verhaalvorm het evangelie te brengen. Toen hij even ophield klonk er een mannenstem in het donker: ‘Vertelt u toch verder, daar wil ik meer van horen’. Toen later het licht aan ging, kon men met de man die dit gevraagd had kennis maken.
Hoewel er bitter weinig bezoek kwam was het toch een grote bemoediging te vernemen dat deze man tot bekering was gekomen. En dat gold niet alleen van hem, maar ook van zijn vrouw en nog een paar andere bezoekers. Schiedam stond daarna op het programma. Dit was de woonplaats van br. F.W. Baksteen. Hij kon echter vanwege ernstige ziekte niet meewerken, wel was hij nog twee keer in de tent. In de loop van datzelfde jaar is hij ontslapen, en dat betekende voor de tentzending een groot gemis.
Eerste kennismaking met br. en zr. Vink
Het verslag van deze campagne is daarom ook van belang, omdat het melding maakt van de eerste ontmoeting met br. en zr. Vink. Zij die de Bode Expres van mei 1987 bezitten hebben daarin van deze ontmoeting kunnen lezen. Mijn broer, die dat verslag opstelde, moest echter uit zijn geheugen putten en wist niet meer precies om welke plaatsen het ging. Mijn oom beschrijft die ontmoeting als volgt: In Schiedam hadden wij het voorrecht samen te werken met een echtpaar dat op trek was met hun zendingsauto. Aanvankelijk was het de bedoeling, dat broeder en zuster Vink ons een week zouden helpen. We hadden van tevoren wel iets over hun werk gehoord, maar wij kenden hen persoonlijk niet. We stonden, zooals dat meestal gaat, eerst wat vreemd tegenover elkaar, doch dat ging al spoedig beter.
Br. Vink hielp bij den opbouw, bij de tentbewaking en verder waren hij en zijn vrouw ons tot groote hulp, doordat zij samen zongen in de tent en bij de straatprediking en hielpen bij de boekentafel, enz.’ Tot een blijvende medewerking kwam het toen echter niet. Het verslag vermeldt: Br. Vink en zijn vrouw verlieten ons toen en gingen met hun Evangelisatieauto de Hoekschewaard in om daar in verschillende dorpen openluchtpredikingen te houden. De kwestie was dat Vink inderdaad wat onwennig stond en bleef staan tegenover het optreden van Kruithof, die nogal een commandeur was, en daar was Vink niet zo van gediend. Kruithof was een bezield evangelist en een goede organisator, maar hij had bij de marechaussee gediend en zijn optreden droeg daar daar nog wel eens de sporen van. Zij, die langer met hem werkten, wisten wel dat hij met zijn bevelende toon het niet zo meende als hij het zei.
Paal kom overeind
Mijn oom Jan (J.H.J. Fijnvandraat) wist precies hoe hij met Kruithof moest omgaan. Eens kwam bij het begin van de opbouw een van de hoofdmasten naar beneden. Hij viel met een klap op de grond en sleepte wat kabels in zijn val mee. Kruithof kwam erop af en commandeerde mijn oom: ‘Jan, die paal moet overeind’. Jan stapte doodgemoedereerd naar de paal toe en riep met zijn stentorstem: “Paal, kom overeind!” Nu zijn de wonderen de wereld nog niet uit, maar de paal bleef liggen waar hij lag. Kwasi onthutst wendde mijn oom zich daarop naar Kruithof en zei: ‘Hij doet het niet, Kruithof’. Deze begreep de hint, ging verder met zijn administratieve werk en liet het optakelen van de paal aan mijn oom en de andere werkers over.
Hopelijk nemen de nabestaanden me niet kwalijk dat ik nog een voorval aangaande Kruithof vertel, dat me op een bijzondere manier ter ore kwam.
In de jaren zestig stonden we met onze Mobiele Zaal (zie het verslag van 40 jaar evangelisatiewerk in Friesland in de B.E. van november 1989) in Garijp. Bij het colporteren kwam ik bij een soort verbouwde boerderij waar de huisvrouw me direct binnen nodigde. Ik kreeg een plaatsje bij een zitje in een hoek van de ruime woonkamer. In het midden stond een grote tafel waaraan een man zat, die bijna geheel schuilging achter een krant. Ik had goedendag gezegd, maar alleen een gebrom vanachter de krant was het antwoord. Even later zei de vrouw: ‘Man, hier is Fijnvandraat, die man van de ’tent”. Ook nu was een gebrom de enige reactie. Een tweede aansporing van zijn vrouw gaf hetzelfde resultaat.
De situatie leek pijnlijk te worden. Toch begreep ik dat de man niet puur vijandig tegen het evangelie kon zijn, want dan had de vrouw mij niet zo gastvrij uitgenodigd en ook haar man niet zo op mij attent gemaakt. Terwijl ik met de vrouw praatte over haar bezoek aan de zaal, legde de man opeens de krant neer, keek mijn kant op en vroeg kortaf: ‘Ben je familie van die Fijnvandraat uit Den Haag?’ In een flits begreep ik dat hij met de tentevangelisatie van mijn oom en Kruithof in aanraking moest zijn geweest en dat daar iets gepasseerd was wat hem niet zo lekker lag. Ik voelde dat ik ‘getest’ zou worden.
Daarom gaf ik hem op zijn vraag vrij kortaf ten antwoord: ‘Er komt geen Fijnvandraat uit Den Haag’. Hij antwoordde een beetje pinnig: ‘Er komt wel een Fijnvandraat uit Den Haag, want die heeft met een tent achter ons huis gestaan, in de buurt van Heerenveen’. Opnieuw gaf ik ten antwoord: ‘Er komt geen Fijnvandraat uit Den Haag’, maar om er geen wellus-nietus-spelletje van te maken, liet ik er meteen op volgen: ‘de man die u bedoelt, heette Kruithof. Hij was de organisator van de tentcampagnes en hij kwam uit Den Haag’. ‘En die Fijnvandraat dan?’ vroeg hij wat milder. Die kwam uit Amersfoort en dat was mijn oom’. Het ijs begon wat te breken.
‘Er was er ook een bij die nogal aardig wat geld had, dat was, geloof ik, een juwelier’. Ik kon hem vertellen dat dat Frits Baksteen uit Rotterdam was. ‘En dan was er ook nog een bleke jongeman bij’. ‘Dat klopt, dat was Piet Ravensberg’. Nu wist ik nog steeds niet waarom hij zo bits tegen me begonnen was, maar dat zou ik wel horen. Hij begon te vertellen:’Ja, die lui hadden op het weiland achter ons huis hun tent opgericht. Ik zei tegen mijn vrouw: ‘Ik zal die Hollanders even waarschuwen, ze moeten die tent beter schoren, want er komt storm’. Ik ging er heen en zei dat tegen de man die de leider scheen te zijn. Die kerel hief echter zijn handen omhoog en zei: ‘Onze God is machtig die tent te laten staan’. Ik heb hem toen gezegd dat onze God niet doet wat we zelf moeten doen.
Nou, en ik was nog niet terug bij het tuinhek of daar kwam een windvlaag en met donderend geraas ging de hele tent tegen de vlakte. Ik er weer heen, en de man van ‘onze God is machtig’stond daar te kreunen dat ze om twee uur kindersamenkomst zouden hebben. Ik zei tegen hem: ‘Hou je maar rustig: om twee uur hebben jullie samenkomst’. Daarop ging ik zo vervolgde hij – op de fiets de boerderijen af en scharrelde zo’n twintig man bij elkaar. Toen we de tent omhoog zouden hijsen, zou hij ons nog even vertellen hoe we met dat liertje zus en dat liertje zo moesten doen, maar ik heb hem aan de kant geschoven en gezegd dat we dat wel even met mankracht deden. Nou, om twee uur konden ze kindersamenkomst houden’.
Ik begreep nu dat ik getest werd of ik soms ook zo’n ‘luchtfietser’was. We kregen daarop een heel gesprek waarin ik onze broeder Kruithof een beetje van de andere kant belichtte, maar natuurlijk ook zei dat we de middelen die God ons geeft, moeten gebruiken. Toch was dit nog niet alles. Zijn vrouw vertelde dat die mannen altijd water kwamen halen en ze verder een goed contact gehad hadden.
Toen de mannen van de tent weggingen, hadden ze nog een ingelijste tekstkaart van ze gekregen waarop een opgaande zon onder een bruggetje door scheen. Met zilveren letters stond erop: ‘De Here, mijn God, doet mijn duisternis opklaren’. En op de achterkant stond nog een bedankje geschreven, vertelde ze. Ik vroeg of ze dat schilderijtje nog hadden. Ja, het lag op zolder. De vrouw ging het halen en ze liet me de achterkant zien. Daar stond inderdaad een dankbetuiging met de namen van de tentmedewerkers eronder. ‘Maar kijk nou ook eens wat ze er bij geschreven hebben’, zei haar man. Ik las: ‘Een broeder wordt in de benauwdheid geboren'(Spr.17: 17). ‘Dus, zei de man, min of meer sarcastisch, “ze meenden dat wij door hun benauwdheid bekeerd geworden waren”.Dat was dus de tweede angel, die hem dwars zat. Ik zei hem dat hij met zijn opmerking over dat schoren gelijk had, maar dat hij wat deze tekst betreft die mannen verkeerd beoordeeld had. Dat ze bedoeld hadden, dat je in de benauwdheid je broeders leert kennen, die je uit de puree halen. Nou, dat klaarde een heleboel op en na een poosje nam ik heel hartelijk afscheid, waarbij ik een ervaring en het schilderijtje dat ze toch niet wilden bewaren, rijker was.
Br. en zr. Vink er definitief bij
Maar terug naar de tentzending De Blijde Boodschap. Vink keerde de tentzending destijds dus de rug toe, maar dat bleef gelukkig niet zo, want als het verslag aankomt bij de campagne in Zwijndrecht vervolgt het met de woorden:
Nu gingen we naar Zwijndrecht, en zie, toen we daar ’s maandag’s morgens aan het opbouwen waren, verscheen daar opnieuw br. Vink met zijn auto. Hij hielp weer bij de opbouw, en de Heer leidde het zoo, dat hij bij ons bleef, niet alleen daar, maar ook in de andere plaatsen, die voor deze zomer nog op het programma stonden. Een jaar of vier geleden hadden we eens op een bidstond in de tent gebeden om een evangelisatieauto bij onzen arbeid te mogen hebben. Thans werd dat gebed verhoord, en kregen we er zelfs nog een broeder en een zuster bij.
Men was niet van plan geweest naar Dordrecht te gaan, omdat daar een vorige keer zo bar weinig belangstelling was. Maar daar men in Papendrecht niet slaagde en ook niet naar Alblasserdam kon uitwijken, besloten de broeders toch maar Dordrecht aan te doen. In het begin leek het voorgevoel uit te komen, dat het wel weer een magere campagne zou worden, maar de Heer gaf ondanks weinig bezoek zoveel zegen op de verkondiging van het Woord, dat men met dankbaarheid op de arbeid in Dordrecht terugzag. Daarna bezocht men Sliedrecht en Leerdam waarbij straatprediking werd gehouden in de omliggende dorpen Asperen, Heukelum, Oisterwijk en Kedichem. In november werden de plannen voor de toekomst besproken en besloot men de tent te vernieuwen en terug te brengen tot 500 zitplaatsen. Dat bespaarde wat aan vervoerskosten en de opbouw was een stuk gemakkelijker.
Tentzending in Noord-Holland
Het verslag in de ‘Mededelingen’ van juli dat jaar is ook daarom van belang omdat het voor het eerst melding maakt van de Tentzending Noord-Holland (in de plaatsen Enkhuizen, Medemblik, Middenmeer en Edam). Dit werk werd gedaan door br. Broeksma, die met een kleinere tent uitsluitend in genoemde provincie werkte. Het is niet zijn eerste seizoen, maar het is wel de eerste vermelding die ik heb aangetroffen.
In 1939 besluiten de broeders met de tent naar Zeeland te trekken. En wel naar Wemeldinge, Middelburg, Oost-souburg, Vlissingen, Breskens, Oostburg, Axel, Sluiskil, Terneuzen, en tenslotte naar Goes of Bergen op Zoom.
Het verslag van voorjaar 1940 geeft aan dat op verschillende van deze plaatsen de tentarbeid ‘niet uitgenodigd, niet verwacht en niet gewenst was’. De nieuwe tent blijkt uitstekend te voldoen, ze is zeer solide en veel gemakkelijker op te bouwen en te vervoeren. Door bijzondere huiselijke omstandigheden is br. Kruithof niet in staat deze zomer mee te werken. Gelukkig heeft br. Fijnvandraat nu echter de hulp van br. Vink en zijn vrouw. De campagnes verliepen goed en op elke nieuwe plaats trok men nog bezoekers uit een vorige standplaats.
Behalve natuurlijk toen men overstak naar Breskens. Hoe de broeders bepaalde gebeurtenissen gebruikten voor hun prediking hebben we al eerder gezien. Het bleek ook in deze plaats, want toen op een middag er een hevig onweer losbrak en een boerenschuur in brand vloog, sprak men bij de straatprediking over het onderwerp “Maar er is brand”(dit naar aanleiding van een traktaat uitgegeven bij uitgeverij. J.N. Voorhoeve).Met zorg in het hart deelt mijn oom ons zijn gevoelens mee als in Sluiskil op maandagavond de mobilisatie wordt afgekondigd:
‘Zouden onze vergunningen ingetrokken worden? Zou de tent misschien in beslag genomen worden door militairen? ‘Dat was evenwel niet het geval. Men kon doorgaan met het werk. Dit verslagje van voorjaar 1940 geeft aan dat br. Kruithof volgend jaar weer hoopt mee te werken en we lezen aan het slot: ‘Deze arbeid wordt hartelijk aanbevolen door: B. Lemkes, Alphen aan de Rijn; J.H. van Riessen, ’s Gravenhage, J.B. Samsom, Alphen aan de Rijn; J.N. Voorhoeve, ’s Gravenhage. Een comitée van aanbeveling dus.
De oorlogsjaren
Of er nog een verslag over 1940 verschenen is, weet ik niet. Men zou kunnen opmerken dat er in de oorlog toch niet gewerkt kon worden, maar zo was het toch niet helemaal. De mededelingen van juli 1941 vermelden immers wel dat br. Broeksma in 1940 verschillende campagnes gehouden heeft in Noord-Holland (Enkhuizen, Andijk en Medemblik) als ook in 1941. De Mededelingen van juli 1942 geven aan, dat er ook in dat jaar nog in Noord-Holland tentevangelisatie werd bedreven. Br. Broeksma blijkt daar hulp te hebben gekregen van br. P.I. van der Ster. Aangenomen moet worden dat met de Tent De Blijde Boodschap niet meer werd gewerkt in die jaren. In 1943 staat er in de ‘Mededelingen’ niets meer over tentevangelisatie. We lezen alleen berichten uit brieven over werk in het buitenland. Na december 1943 verschijnen de ‘Mededelingen’ ook niet meer. In september 1944 wordt er nog een enkel nummer verspreid, en dan blijft het stil tot juli 1945.
De bezetting door de Duitsers is voorbij en er kan weer vrij geschreven en gewerkt worden. We horen van straatprediking van de brs. Broeksma, Vink, van der Ster en Koehoorn, alsook van straatpredikingen in diverse plaatsen door de plaatselijke broeders. Echter nog niets over tentarbeid. Maar dan in april 1946 horen we dat br. Kruithof weer, maar beperkt tot de achterhoek waar hij nu woont, met de tent wil gaan werken. Deze heeft, zo lezen we, drie jaar ingepakt gestaan te Delft, is daarna in september 1945 naar Dinxperlo (?) vervoerd en opgebouwd om de zeilen enz. na te zien. Sommigen vroegen toen een paar samenkomsten te houden en dat is gebeurd.
Elke avond kwamen er enige honderden mensen en ’s zondags was de tent stampvol. Onze broeder zou in dit seizoen bijgestaan worden door de brs. A. de Jager, C.J. Vink, P.I. van der Ster en zr. G. de Jong. Br. Broeksma hoopt weer vergunning te krijgen voor de arbeid in Noord-Holland waar het werk ook enige jaren stil lag. Inderdaad is het tentwerk in 1946 weer begonnen. Kruithof was lichamelijk erg zwak, maar ik herinner me nog de uitspraak van mijn vader en anderen dat als hij bij de tent was hij gewoon weer opkikkerde. Want al was onze broeder nu niet zo gemakkelijk in de omgang, het tentwerk had zijn hart tot en met. In de tent leefde hij op.
Tent door storm vernield
Een grote teleurstelling deed zich echter voor, want eind september werd de tent door een storm onherstelbaar vernield. Velen vroegen zich af hoe het in 1947 zou gaan. Bij Kruithof kwamen enkele giften binnen voor een nieuwe tent. Blijkbaar is dat bedrag aangegroeid, want in juli 1947 lezen we dat de tentarbeid van br. Kruithof weer aan de gang is. Hij wordt daarin bijgestaan door broeder van der Ster en broeder L. Boer uit De Lier. In diezelfde mededeling staat dat br. Broeksma zijn tent overgedaan heeft aan br. Vink. Het nummer van september 1947 deelt mee dat br. Kruithof het tentwerk wilde voortzetten, maar plotseling door de Heer werd thuisgehaald. In feite stopte hiermee de tentzending De Blijde Boodschap.
Er werd in het Noorden in 1947 wel met een tent gewerkt door de brs. C.J. Vink en H. Blok, daarin bijgestaan door br. L. Boer die hielp met colportage, maar dat gebeurde met de tent waarmee br. Broeksma in Noord-Holland had gewerkt. Later is deze tent gebruikt door br. B. Elling in de provincie Groningen met af en toe een uitstapje naar Friesland. Br. Vink, die wel niet bij de oude garde van de tent hoorde, maar toch wel de vooroorlogse arbeid had meegemaakt, ging in 1948 over op straatprediking met een auto. Hij vond een medewerker in mijn broer, die van de veertigjarige arbeid in Friesland een serie verslagen heeft geschreven in de Bode Expres. Belangstellenden worden daar naar verwezen voor informatie over dat werk.
Hiermee is dan een eind gekomen aan dit artikel over tentzending De Blijde Boodschap. Moge het voorbeeld dat de broeders uit het verleden ons gegeven hebben ons aansporen om in onze tijd, met de middelen die God ons nu geeft, werkzaam te zijn voor onze Heer en Heiland. En dat zó te doen dat de Heer als Hij komt kan zeggen: “Goed gedaan, trouwe dienstknecht, over weinig ben je trouw geweest, over veel zal Ik je stellen, ga in tot de vreugde van je Heer”.