Onze identiteit als gelovigen verbindt ons met alle ware kinderen Gods. We zijn wat dat betreft geen ‘vreemde eend in de bijt’. We weten ons met hen allen verbonden tot welke kerk of kring ze ook behoren, ook al zijn we het met veel van hun opvattingen niet eens.
Onze identiteit als ‘vergadering’is een andere zaak. Op dat vlak zijn we wel een vreemde eend in de bijt, zonder dat we anderen ‘veroordelen’ of ons beter (mogen) voelen dan zij. De grote vraag is nu: wat behoort wel en wat behoort niet tot onze identiteit.
Onze identiteit wordt bepaald door het feit dat we willen vergaderen volgens de normen van de Schrift (dus niet naar de normen van de kerkelijke ontwikkeling, maar ook niet naar die van de traditie. De vraag is dus wat de normen van de Schrift , zijn ofwel wat de kenmerken van de van de Gemeente zijn?
Die liggen niet zo zeer vast in een verzameling van bijbelteksten, maar in de voorstelling die de Schrift geeft van de Gemeente als:
Lichaam van Christus dat houdt in:
a. opgroeien tot en vasthouden aan het Hoofd dat is Jezus Christus (Ef. 4:15; Kol. 1:18; 2:19). Geen ander gezagsorgaan: geen engelen; geen mensen Maria, Paus, Synode, enz.;
b. Vrije werking van de gaven onder de leiding van de Heilige Geest
- Buiten de samenkomsten om;
- In de samenkomsten met een bepaalde beperking wat de dienst van zusters betreft. Voor het beantwoorden van de vraag hoever die beperking gaat is goede bijbeluitleg vereist. We moeten niet verder gaan dan de Schrift en evenmin de Schrift tekort doen;
- Zijn bepaalde gaven er niet meer? Wees voorzichtig met deze bewering. Kunnen we God inperken in wat Hij geven wil? Nee, maar we kunnen wel eisen dat de uitoefening van welke gave dan ook aan bijbelse normen voldoet;
c. Handhaven van de eenheid van het Lichaam. De vraag is niet of we open of gesloten zijn, we horen beide tegelijk te zijn: open voor het goede, gesloten voor het kwade. De vraag is of we niet te open zijn en of we niet te gesloten zijn. Dat is het criterium.
Huis van God dat houdt in:
a. Het eren van God door onze offers van lof (Hebr. 13:15); gaven (Hebr. 13:16; Fil. 4:18); leven (Rom. 12:1). Dat zowel in als buiten de samenkomsten om wat de samenkomst betreft spreken we dan van eredienst;
b. Het handhaven van bijbelse tucht zowel wat de wandel betreft (1 Kor. 5) als wat de leer (2 Joh.) aangaat. Wat het eerste betreft moet er werkelijk zonde in het spel zijn en wat het tweede aangaat moet het gaan om dwaalleer en niet om verschillen in opvatting. Er moet toezicht zijn.
De familie Gods dat houdt in:
a. Geestelijke ontwikkeling van baby > zoon > vader 1 Joh. 2;
b. Liefde en dus ook zorg hebben voor elkaar.
Er zijn nog meer beelden die de Schrift voor de Gemeente gebruikt zoals kudde, volk, akkerwerk, enz., maar deze hebben meer met ons persoonlijk of gemeenschappelijk leven te maken dan met de kenmerken als ‘vergadering’.