De uitspraken van deze stichting zijn genummerd weergegeven met daaronder het commentaar
(1) Christus is de Heiland der wereld (Jh 4:42). Er staat niet ‘der gelovige wereld’, maar ‘der wereld’.
De betekenis en bedoeling van een bepaalde uitdrukking in de Schrift kan alleen bepaald worden door het geheel van de Schrift te laten spreken. In dit geval is het voldoende te wijzen op het bekende vers Jh 3:16. Het eerste deel van dat vers zegt ons :
- dat God de wereld zo lief gehad heeft, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Die Zoon is dus voor de hele wereld bedoeld. Heel de wereld is object van Gods liefde. In die zin is Christus de Heiland der wereld.
Het tweede deel van het vers luidt:
-opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven heeft. Uit die toevoeging blijkt dat de redding, het heil, slechts hen ten deel valt die geloven. Overigens lezen we in vele teksten dat er alleen behoud, rechtvaardiging, verkrijging van eeuwig leven mogelijk is op grond van geloof (zie slot van dit commentaar).
(2) God, onze Heiland wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen (1 Tm 2:4).
We moeten onderscheid maken tussen Gods wil als onweerstaanbaar wilsbesluit en Gods wensende wil. Wat de Heer Jezus betreft hebben we een voorbeeld van een absoluut wilsbesluit in Mt 8:3. Tegen de melaatse zegt de Heer: ‘Ik wil, wordt gereinigd’ (vgl. ook Jh 17:24). Dit is om zo te zeggen een gebiedende wil. Van Jeruzalem zegt de Heiland echter: ‘hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, ….en gij hebt niet gewild’ (Mt 24:37). In dit geval gaat het om zijn wensende wil. Aan de wens van de Heer kan men zich niet willen onderwerpen, en dan gaat die wil – dus die wens – niet in vervulling. Welnu, de parallel tussen het woord van de Heer Jezus en de uitspraak in 1 Tm 2:4 is duidelijk. Het gaat in 1 Tm 2:4 om de wensende wil van God.
(3) Jezus Christus heeft Zich gegeven tot een losprijs voor allen.
Hierop is tweeerlei kommentaar mogelijk:
a. De losprijs is groot genoeg om allen te verlossen, maar dat wil niet zeggen dat allen ook daadwerkelijk verlost worden. Van Gods kant is er de mogelijkheid dat allen verlost worden, maar van de kant van de mens is het mogelijk om de losprijs niet te accepteren en Christus niet aan te nemen als Verlosser.
b. Het Griekse woord, dat hier door ‘voor’ is weergegeven, betekent ‘zich uitstrekkend tot’. In Mt 20:28 lezen we, dat Christus zijn leven gegeven heeft ‘als losprijs voor velen’. Het Griekse woord door ‘voor’ vertaald, heeft hier de betekenis van ‘in de plaats van’. Hieruit blijkt dat niet allen, maar velen het profijt van de losprijs ervaren.
(4) In 1 Tm 4:9-11 staat dat God een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen.
Het woord ‘heil’ of ‘behoud’ kan betrekking hebben om het eeuwig behoud van de mens, maar ook op het aardse welzijn, het behoud in aardse omstandigheden. Zo wordt in Hd 27:20 door Lukas gezegd, ’toen…werd ons alle hoop op redding (St. Vert. ‘hoop van behouden te worden’) benomen.
Uit het verband blijkt, dat Lukas daarbij niet aan eeuwige redding of eeuwig behoud denkt. De betekenis moet dus uit het verband blijken. In 1 Tm 4: 3-5 heeft de apostel gesproken over voedsel dat God ons schenkt. In de daarop volgende verzen geeft Paulus aan Timotheüs opdracht zijn onderwijs door te geven aan de broeders. Daarbij wijst hij er in vers 8 op dat de godsvrucht ook nuttig is voor dit leven en in dat verband zegt hij dan dat we onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die een Heiland (St. Vert. ‘Behouder’) is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen. Er is dus alle reden om hier te denken aan het levensonderhoud en te vertalen: ‘een Onderhouder van alle mensen, het meest van de gelovigen’, zoals het Telos NT dat heeft. Het ligt veel meer voor de hand dat hier bedoeld is, dat God alle mensen onderhoudt, maar bijzondere zorg heeft voor de gelovigen (vgl. Gl 6:10 wat de opdracht aan ons betreft), dan dat hier gezegd zou zijn, dat God alle mensen voor eeuwig behoudt, maar de gelovigen een bijzonder plekje geeft.
(5) In 1 Ko 15:22 wordt gezegd, dat evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.. Vervolgens zegt vers 28 dat er een tijd komt dat God zal zijn alles in allen.
In dit vers wordt niet gesproken over ‘alle mensen’ zoals in Rm 5:18, maar over ‘allen’ en daarmee zijn de gelovigen bedoeld. De gelovigen sterven allen in Adam en zullen allen in Christus levend gemaakt worden. Uit Jh 5: 28,29 blijkt, dat er twee opstandingen zijn: een opstanding ten leven en een opstanding ten oordeel. Welnu, in 1 Ko 15 gaat het om de eerste van deze twee. In Christus levend gemaakt worden, slaat op de opstanding ten leven waaraan alleen de gelovigen deel hebben.
Ook in vers 28 wordt niet de uitdrukking ‘alle mensen’ gebruikt , maar ‘allen’. Dat slaat eveneens alleen op de gelovigen. Het hele hoofdstuk heeft betrekking op de opstanding van gelovigen, let bijv. op het ‘wij’ van vers 49.
(6) De laatste vijand die te niet gedaan wordt, is de dood (1 Ko 15:26). Dit is de eeuwige dood.
Zoals gezegd, gaat het in 1 Ko 15 om de opstanding van de gelovigen en hun eeuwige, gelukzalige toestand. Wat hen betreft, wordt de dood teniet gedaan. Nooit meer zullen ze behoeven te sterven.
Er is geen enkele grond om hier onder ‘dood’ de eeuwige dood te verstaan. Het hele hoofdstuk handelt over de lichamelijke dood en de opstanding uit die dood. In Op 20 wordt door Johannes aangegeven wat er met de dood en het dodenrijk in de toekomst gaat het gebeuren. We lezen in dat hoofdstuk over het oordeel voor de Grote Witte Troon. Dit oordeel betreft blijkens Op 20:5,6 hen die geen deel hebben aan de eerste opstanding ofwel de opstanding ten leven ( zie Jh 5:28,29). Anders gezegd: het gaat in Op 20:11-15 om de opstanding ten oordeel.
Dat volgt trouwens ook uit de bewoording: ‘en zij werden geoordeeld naar hun werken’. Ook al maakt men dit onderscheid niet, dan blijkt uit vers 14 dat de dood en de hades ofwel het dodenrijk geworpen worden in de tweede dood, de poel des vuurs. De dood en het dodenrijk gaan onder in de hel, de poel des vuurs. Op die wijze worden ze teniet gedaan, en met geen woord wordt erover gerept dat de poel des vuurs te niet gedaan zou worden. Integendeel, er zijn diverse teksten, die tonen dat het oordeel in de hel een altijddurend gericht betekent (zie o.a. Mk 9:42-50 en Op 20:10 lees daarbij ook 19:20).
(7) In Rm 5:18 wordt gezegd, dat door de ene overtreding van Adam er over alle mensen een veroordeling is gekomen, maar dat het door de ene daad van gerechtigheid van Jezus Christus voor alle mensen tot rechtvaardiging van leven komt. In vers 19 wordt dat nog eens herhaald..
Vers 18 luidt letterlijk: ‘Zo dan gelijk door één daad van overtreding voor alle mensen tot verdoemenis, zo door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging’. Hier wordt over de reikwijdte van de daad van Adam en over de reikwijdte van de daad van Christus gesproken. Er wordt niet gezegd, dat alle mensen daadwerkelijk verdoemd worden, net zo min wordt er gezegd, dat alle mensen gerechtvaardigd worden.
Veelzeggend is nu, dat vers 19 niet meer spreekt over ‘allen’ of ‘alle mensen’, maar over ‘velen’. Als in dit vers ‘alle mensen’ zou hebben gestaan, zou de alverzoeningsleer sterke papieren hebben, maar dan zou de Schrift zichzelf tegenspreken, want er zijn vele teksten die de eeuwige ongelukzaligheid van de ongelovigen leren. Er staat echter ‘velen’ en dat is juist kenmerkend, daarmee vervalt deze tekst als bewijsplaats voor de leer van de alverzoening of een gelijkwaardige leer.
(8) De gelovigen worden voor de Grote Verdrukking opgenomen in de hemel. Zij die niet geloofd hebben gaan door deze Grote Verdrukkingstijd, die een een geweldige loutering voor hen zal betekenen, maar waardoor ze uiteindelijk toch gered worden.
De leer van de Opname van de Gemeente voor de Grote Verdrukking is bijbels. De fout zit hierin, dat men hen die in deze tijd het evangelie hebben afgewezen nog een tweede kans geeft in de Grote Verdrukkingsperiode. Paulus laat in 2 Th 2: 8-12 echter zien dat de Antichrist, door hem ‘de wetteloze’ genoemd, zal komen voor ‘hen die verloren gaan’ omdat ze de liefde tot de waarheid niet aangenomen hebben waardoor zij behouden hadden kunnen worden. Deze mensen krijgen een werking van de dwaling, die bewerkt dat ze de leugen geloven en ze geoordeeld worden.
In de tijd van de Grote Verdrukking zullen er blijkens Op 7 wel gelovigen op aarde zijn, namelijk Israelieten die verzegeld zijn (de 144000) en een grote schare uit de volken. Voor de Israelieten is er dus een kans om dan behouden te worden. En eveneens voor hen uit de volken die het evangelie nog niet hebben gehoord.
Hoe men overigens over de Opname denkt, een feit is dat 2 Th 2:10-12 spreekt over mensen die de Antichrist volgen en die verloren gaan.
Dat geloof een noodzakelijke voorwaarde is voor eeuwig behoud blijkt uit:
Jh 1:12, 3:16-18, 3:36(!), 5:24, 6: 29,40,47, 8:24, 20:29; Hd 10:43, 13:39, 16:31, 26:18; Rm 3:28, 4:5, 10:8-13; 1 Kor.1:21; 1 Tm 1:16; Hb 4:2,3, 10:39, 11:6; 1 Pt 1:9; 1 Jh 5: 5,11,12.
Laat u niet in slaap wiegen door de verderfelijke leer van de alverzoening waarbij iemand de conclusie zou kunnen trekken : ‘Maak je niet bezorgd want het komt toch allemaal wel goed of je nu gelooft of niet’. Deze conclusie trekken de voorstanders van de alverzoeningsleer wel niet, maar het is de conclusie die uit hun leer getrokken kan worden.
Lees de hiervoor genoemd teksten eens rustig en aandachtig en als u dat nog niet hebt gedaan bekeer u dan tot God met belijdenis van uw zonden en geloof in de Here Jezus die zijn leven wilde geven op Golgotha’s kruis.