Wat mag – wat mag niet – wat is gewenst?
1) Het gaat in het eerste deel van onze samenkomst op zondag wel eens anders toe dan dat we gewend zijn. Wat moeten we daarmee aan? In de eerste plaats moeten we bedenken dat het erom gaat dat God de Vader en Jezus Christus onze Heiland en Heer, verheerlijkt worden. Vervolgens mogen we ook op dit deel van ons samenzijn ook de woorden toepassen: ‘Laat alles geschieden tot opbouwing’ (1 Kor. 14:12, 26). Het gaat niet in de eerste plaats om de vorm, maar om de inhoud.
2) We moeten beseffen dat de Schrift ons wat het verloop van dit samenzijn betreft geen ‘liturgie’ voorschrijft. Er wordt dus veel aan ons overgelaten, zoals: wanneer beginnen; waarmee beginnen; welke bundel gebruiken; wanneer overgaan tot de eigenlijke avondmaalsviering, enz. Denk aan de tekst: Waar nu de Geest van de Heer is, is vrijdheid (2 Kor. 3:17). Dit is een wat vrije toepassing, maar wel een sprekende. Vrijheid is echter geen willekeur.
3) Wat de handelingen betreft die bij de avondmaalsviering verricht worden, wordt er in de verschillende plaatsen, maar ook in de samenkomsten ter plaatse nog wel eens afgeweken van het gebruikelijke patroon. Ook hiervan geldt dat we niet een vast voorschrift hebben van wat er precies gebeuren moet. Maar we hebben wel te maken met twee dingen:
a. De duidelijke opdracht van de Heer wat het brood Betreft: ‘neemt eet, dit is mijn lichaam’ en wat de beker aangaat: ‘drinkt allen daaruit’ (Matt. 26:26; Mark. 14:22 ‘neemt’; Luk. 22:19, 20 ‘doet dit tot mijn gedachtenis’; 1 Kor. 11: 23-26 ‘doe dit’. );
b. De beschrijving van de gang van zaken bij de eerste avondmaalsviering. Waarbij we ons moeten afvragen in hoever deze gegevens nagevolgd moeten worden.
4) Wat 3a betreft is het duidelijk dat niet alles kan/mag. Een extreem voorbeeld: in plaats van wijn en brood, mogen we niet overgaan op koffie en gebak.
5) Elke verandering vraagt ‘oriëntatie’, denk aan een veranderde verkeerssituatie. Hebben we wat dat betreft wel voldoende rekening gehouden met elkaar? Wat de één mooi vindt, acht de ander soms bedenkelijk. Laten we proberen ons in elkaars toestand te verplaatsen en elkaars gevoelens in te denken. We zullen ons dan af moeten vragen: ‘waarom doen we het zo’. Maar bij dat alles onze oriëntatie zoeken in de Schrift.
6) HET BROOD
- We gebruiken één brood. Dit brood stelt (a) het lichaam van Christus voor, waarin Hij onze zonden gedragen heeft op het hout (1 Petr. 2:24) maar(b) ook het geestelijke lichaam, de Gemeente: ‘Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij nemen deel aan het ene brood’ (1 Kor. 10:17);
- Dit brood wordt door een broeder gebroken (vóór of na dankzegging) omdat de Heer Jezus het brood brak en aan de discipelen gaf (Matt. 26:26; Mark. 14:22; Luk. 22:19; 1 Kor. 11:24). Wat is de betekenis van dit breken? Vroeger zei men dat het voorstelde dat het lichaam van de Heer voor ons verbroken werd. Dit berustte op de uitspraak van de Statenvert. in 1 Kor 11:24 ‘dat voor u verbroken wordt’. Die weergave vinden we echter niet in de Nw. vert en niet in de Telosweergave. Daar staat ‘dat voor u is’.
Andere verklaring: de Heer treedt als gastheer op. Hij brak het brood zoals dat bij elke maaltijd door de gastheer werd gedaan. We ontvangen dus het brood als het ware uit de handen van de Heer, onze Gastheer. Zie voor brood breken bij een maaltijd: Matt. 14:19; 15:36; Mark. 6:41; 8:6, 19, 20; Luk. 9:16; 24:30; (Joh. 6:11); Hand. 20:11; 27:35; - Het brood gaat daarna rond en allen breken er een deel vanaf. 1 Kor. 10:16 spreekt over ‘het brood dat wij breken’. Het vieren van het avondmaal werd en wordt dan ook ‘broodbreken’ genoemd: Hand. 2:46; 20:7, 11(?).
7) DE BEKER
- Nadat het brood rondgegaan is, wordt er gedankt voor ‘de beker’. De Heer dankte apart voor de beker. De wijn kan ingeschonken staan, of ingeschonken worden. Over inschenken spreekt de Schrift echter niet. Het inschenken stelt dus niet voor het bloed storten van de Heer.
8) Moet de broeder die voor het brood dankt, ook voor de beker danken?
- Ene gedachte: de Heer doet beide en zo komt de eenheid van de beide elementen beter uit;
- Andere opvatting: de broeder die dankt staat niet in de plaats van de Heer, wanneer twee broeders danken komt dit laatste beter uit.
9) Mag er tussentijds of in plaats van het dankgebed voor de beker een lied gezongen of voorgedragen worden?
- Er staat niet dat het gebeurde, maar evenmin dat het niet mag. Laten we elkaar hierin vrij laten. Wel lijkt het op zijn plaats te zijn dat er dan daarna voor de beker een dankzegging wordt uitgesproken voordat deze rondgaat. Dit met het oog op 1 Kor. 10:16. Of dat er ‘amen’ gezegd wordt na een danklied. Velen ervaren anders de dankzegging als ‘niet af’. Maar laten we hierin niet te wettisch zijn.
10) Enkele overwegingen en kritische punten:
- Per se wat anders willen en per se alles willen laten zoals het is, zijn beide fout;
- Het argument: ‘Het is altijd zo geweest’ is niet doorslaggevend;
- We moeten doen wat er staat. Oké, maar laten we het gebeuren van toen, niet tot een wet maken, want anders moeten we bijv. ’s avonds avondmaal vieren;
per se eerst bidden en daarna het brood breken; één beker gebruiken, enz.
11) Onverwachte veranderingen zijn voor flexibele broeders en zusters geen bezwaar, maar hen die ‘niet zo gauw over één nacht ijs gaan’, kunnen er een ‘slechte zondag’ door krijgen. Daarom nogmaals: Laten we proberen ons in de toestand van de ander in te denken en ons wachten voor twee uitersten:
- Hakken in het zand zetten en elke spontane aktie de kop indrukken;
- Geen sprongen in het duister, met als reactie ‘wat krijgen we nu toch?’
12) Tenslotte nogmaals: er zijn slechts twee dingen uitdrukkelijk voorgeschreven en dus onveranderbaar en onopgeefbaar:
- Het eten van het brood en het drinken van de wijn, en dat
- tot gedachtenis van de Heer.
Dat mogen we doen totdat Hij komt. Geprezen zij zijn naam!
Vragen om over na te denken:
a. Moeten wij alles precies zo doen als het bij de eerste avondmaalsviering gebeurde? Zo ja, waarom wel; zo nee, waarom niet?
b. Waarom breken we het brood voordat het rondgaat?
c. Waarom is de uitspraak: ‘Het is altijd zo geweest’ geen afdoend argument?
d. Wat stelt het ene brood voor?
e. Waarom gebruiken we meer dan één schaal voor het brood en meer dan één beker voor de wijn?