Psalmen 4:29
In verband met het bidden werd mij de vraag gesteld tot wie we mogen of moeten bidden, waarbij die vraag nader gespecificeerd werd. Deze vraag wil ik verwerken in een beknopt artikel.
Tot God
Bij de beantwoording van de vraag tot wie we mogen bidden zullen we moeten bedenken dat God ons geen wetsregels oplegt. Wel vinden we in de Schrift enkele algemene richtlijnen.
Welnu, we mogen uiteraard bidden tot God. Het Oude Testament geeft daar vele voorbeelden van, denk bijv. aan Ps 4:2; 16:1.
Deze God, Schepper van hemel en aarde mogen we zelfs met ‘Vader’ aanspreken. In het ‘onze Vader’ geeft de Heer Jezus zijn discipelen een voorbeeld van een gebed waaruit dit al blijkt. In de brieven van Paulus zien we dat we God net zo met ‘Abba Vader’ mogen aanspreken zoals de Heer Jezus dat deed (vgl. Rm 8: 15 en Gl 4: 6 met Mk 14: 26). Geweldig is dat!
Tot Jezus Christus
Uit 2 Ko 12: 8 blijkt dat Paulus tot de Heer Jezus gebeden heeft. Dat volgt uit het gebruik van het woord ‘Heer’ want daarmee is in de regel de Heer Jezus bedoeld (vgl. Hd 2: 36; 26: 15; 1 Ko 8: 6). Het blijkt ook uit 1 Ko 8: 8 want daar is sprake van ‘mijn kracht wordt in zwakheid volbracht’. Dat is dus de kracht van Hem, die Paulus in datzelfde vers ‘de Heer’ noemt. Maar in vers 9 drukt hij zich zo uit: ‘opdat de kracht van Christus over mij kome’. De kracht van de Heer is dus de kracht van Christus. Anders gezegd: de Heer van vers 8 wordt in vers 9 Christus genoemd. In Jh 14: 13 hebben we indirect ook een aanwijzing dat we tot de Zoon mogen bidden. De Heer zegt namelijk: ‘En wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt wordt’. Er staat niet: ‘de Vader zal het doen’, maar ‘Ik zal het doen’. Deze tekst laat ook duidelijk de eenheid van de Vader en de Zoon zien.
Tot de Vader en de Zoon samen
Uit het voorgaande blijkt al dat we tot de Vader en de Zoon mogen bidden. Het ligt dan voor de hand, dat we in een gebed ook tot de Vader en de Zoon samen mogen bidden.
We spreken dan de Vader aan voor bepaalde noden als het gaat om bijvoorbeeld onderhoud of zorgen om het bestaan (vgl. 1 Pt 4: 19; Fp 4: 19). We spreken de Zoon bijv.aan met betrekking tot de dienst in de Gemeente, waarvan Hij het hoofd is (denk aan 2 Ko 12: 8)..
Maar we kunnen ze ook samen onze noden voorleggen. Wel zullen we dan moeten oppassen voor uitspraken die niet juist zijn. Neem dit voorbeeld: ‘Getrouwe God en Vader en Heer Jezus Christus, ik dank u dat u voor mij op het kruis gestorven bent en voor mij zorgt. Graag wil ik u vragen….’. Dat gebed komt ‘boven’ best goed over, om zo te zeggen, maar het is eigenlijk een onnadenkend gebed, want de Vader is niet op het kruis gestorven. Als er dingen zijn die alleen van de Vader of alleen van de Zoon gelden dan is het goed dat in de aanspraak uit te laten komen. Bij een dankzegging bijvoorbeeld als volgt: ‘Ik dank u Here God dat u de Heer Jezus voor mij hebt overgegeven op het kruis en ik dank u, Heer Jezus, dat u voor Mij wilde sterven en de straf voor mijn zonden wilde dragen’. Nogmaals dit is geen kwestie van wetsregels vaststellen, maar een zaak van niet slordig en onnadenkend bidden.
Uiteraard kan het zijn, dat iemand zijn gedachten maar moeilijk correct onder woorden kan brengen, laat zo iemand bidden zo goed en kwaad als hij het kan en laat hij zich door bovenstaande opmerkingen niet laten afschrikken. God kijkt naar het hart en niet naar de vorm van het gebed. Maar als we in staat zijn ons goed uit te drukken, laten we dat dan ook doen.Maar laten we anderzijds oppassen voor het uitspreken van ‘gepolijste’ gebeden waar het spontane totaal niet in te vinden is. Beter wat minder correct met het hart, dan uiterst precies met het verstand bidden.
De Vader aanspreken met Heer
Uit 1 Ko 8: 6 moet niet de konklusie getrokken worden, dat alleen Christus met Heer (Kurios) aangesproken mag worden en dat we God de Vader niet zo zouden mogen aanspreken. Trouwens ook het omgekeerde is niet het geval, want de Zoon draagt blijkens Js 9: 5 ook de titel ‘Sterke God”en ‘ Eeuwige Vader’, alleen wordt Christus in het NT nooit als Vader aangesproken. Het is dus beter die benaming niet voor de Zoon te gebruiken om verwarring met God, de Vader te voorkomen.
In Ri 13: 8 lezen we dat Manoah God met Heer (Adonai = gebieder) aanroept. In Rm 4: 8; 9: 28, 29; 10: 16; 11: 3, 34 en vele andere plaatsen wordt God met de titel ‘Heer’ (Kurios) aangeduid. De Schrift geeft dus wel aan dat we God ook met Heer mogen aanspreken.
Bidden in de naam van de Heer Jezus
Onder bidden in de naam van de Heer Jezus verstaan we dat we bidden als degenen die met de Heer Jezus verbonden zijn en zo tot de Vader naderen,
Vaak wordt ermee verbonden dat we dan moeten bidden in overeenstemming met wat de de Heer Jezus wil. Anders gezegd: dat we zo bidden dat Hij achter ons gebed kan staan.
Als we een gebed beeindigen met de uitdrukking: ‘dit vragen we u in de naam van de Heer Jezus’ dan maakt dat op zichzelf een gebed nog niet tot een gebed in Zijn naam. Die uitdrukking op zichzelf geeft het gebed nog niet dat karakter. Het komt namelijk op de inhoud aan.
Anderzijds behoeven ons niet krampachtig af te vragen of ons gebed wel precies de wil of wens van de Heer Jezus vertolkt. In Fp 4: 6 lezen we namelijk dat we al onze begeerten bij God bekend mogen maken. Er staat dan niet dat ze ook altijd verhoord worden, maar wel dat dan de vrede van God onze harten en gedachten bewaart.
Tot de Heilige Geest?
Over het bidden tot de Heilige Geest wordt in de laatste tijd (ik stel dit artikel op in 2004) nog al veel gediscuseerd en soms gaat het daarbij ‘heftig’ aan toe. Welnu, we moeten twee dingen bedenken:
a) Er staat nergens dat we niet tot de Heilige Geest mogen bidden. Voorstanders van het bidden tot de Heilige Geest zeggen vaak: de Heilige Geest is ook God dus mogen we ook tot Hem bidden.
b) Eveneens treffen we in de Schrift nergens een voorbeeld aan van een gebed tot de Heilige Geest. Dat is toch wel merkwaardig en dat te meer als we bedenken dat hij ook God is. Waarom heeft dan geen van de apostelen tot de heilige Geest gebden, bijv. om kracht voor de dienst?
We zullen moeten zoeken naar overwegingen die ons hierin ‘klaarheid’ kunnen geven. Ik noem puntsgewijze de volgende overwegingen:
I) De Heer Jezus heeft zijn discipelen onderwijs gegeven over de Persoon en de taak van de Heilige Geest. We lezen daarover uitvoerig in Jh 14,15 en 16. De Heer vertelt wat de Heilige Geest zal doen: Hij zal spreken tot de discipelen, hen herinneren aan wat Jezus gezegd heeft, hen leiden en hen onderwijzen. Hij zal getuigen van de Heer en de toekomst onthullen. Maar nergens in die hoofdstukken lees je dat de Heer zijn discipelen opdraagt of ze indirect een aanwijzing geeft om tot de Heilige Geest te bidden.
II) Ook in de brieven hebben we nergens een voorschrift om tot de Geest te bidden en nergens treffen we een voorbeeld aan dat een apostel of iemand anders tot de Geest bidt of de Geest aanspreekt.
III) De Geest zelf treedt niet op de voorgrond. De Geest spreekt namelijk niet uit Zichzelf (Jh 16: 13), maar ook niet over Zichzelf. Je treft daar in Jh 13-16 niets van aan. Het onderwijs van de Schrift aangaande de Heilige Geest komt erop neer dat Deze een dienende funktie heeft en nooit de aandacht op Zichzelf richt.
IV) In plaats van een aanwijzing dat wij zouden bidden tot de Geest, zegt de Schrift juist dat de Geest voor ons bidt. Wij weten soms niet wat we bidden zullen maar de Geest weet dat wel en bidt in overeenstemming met God voor ons (Rm 8: 26,27).
V) De Schrift houdt ons niet voor te bidden tot de Heilige Geest, maar wel dat we moeten bidden in de Heilige Geest (Jd: 20), d.w.z. in overeenstemming met de werking en voorlichting van de Geest.
(VI) Kenmerkend is ook dat in Op 5:12,13 sprake is van lofzegging aan God en aan het Lam, maar niet aan de Geest.
Bidden of spreken tot de Geest is m.i. dus niet in overeenstemming met het algemene onderricht dat de Schrift over dit punt geeft. Anderzijds moeten we iemand die tot de Geest bidt dat niet verbieden, maar hem de bovenstaande punten eens ter overweging geven. Laten we oppassen voor wetticisme.
Tot tussenpersonen?
In de Bijbel vinden we geen enkele aanwijzing om tot iemand anders te bidden dan tot de Vader, tot de Heer Jezus of tot God in het algemeen.
We worden niet opgewekt om tot engelen of tot ontslapenen te bidden. Er staat in de Bijbel ook geen enkel voorbeeld van dat gelovigen (Paulus, Petrus en anderen) tot engelen of tot Maria hebben gebeden.
Er is echter meer van te zeggen: engelen zijn dienende geesten ten behoeve van ons (Hb 1: 14). Ze zijn dienstknechten en geen wezens die uit zichzelf macht hebben om gebeden te verhoren.
De ontslapenen hebben die macht evenmin. Het is dus zinloos om tot hen te bidden om hulp of uitredding.
Evenmin worden ze voorgesteld als bemiddelaars of voorspraak bij ons gebed. De enige voorspraak en de enige middelaar waar de Bijbel over spreekt is Jezus Christus (1 Jh 2:1; 1 Tm 2: 5).
Het bidden tot engelen, tot heiligen of tot Maria is een dwaling die in de loop van de tijden in de christenheid is ingevoerd en die op redenering berust. Daarmee wordt in feite de bijbelse leer van vrije toegang die wij tot de Vader en tot Jezus Christus hebben, verloochend en ontkracht.