De opdracht
Niet iedere gelovige bezit de gave van een evangelist, maar wel heeft elke gelovige de roeping om van zijn Heiland te getuigen. (Zie Hd 1:8, “……, en gij zult mijn getuigen zijn, ….”. Deze opdracht is evenals die van Jh 15:27 (Mt. 28:19, Mk16:15 gegeven aan de apostelen. De uitdrukking: “tot aan het einde der aarde” geeft echter aan dat er aan een algemeen, doorlopend getuigenis is gedacht.
Illustratie: Voor de Christenen geldt wat de Heer zegt tegen de bezetene in het land van de Gerasenen “Gaat heen naar uw huis, tot de uwen en bericht hun hoeveel de Heer aan u gedaan heeft en hoe hij zich over u ontfermd heeft.” (Mk 5:19). De man doet meer dan hem is opgedragen. (vs. 20) De gevolgen hiervan lezen we in Mk 6:53-56 (vrgl. Lk 8:40).
Goed begrepen
De eerste Christenen hebben goed begrepen dat ze het “getuigen” niet aan enkele speciaal daartoe geroepen discipelen mochten overlaten. Ze beseften dat elke gelovige de taak heeft de blijde boodschap door te geven.
We lezen namelijk in Hd 8:1b, “En zij werden allen verstrooid…. Uitgezonderd de apostelen”. Dan vervolgt vers 4 met: “Zij dan die verstrooid waren……verkondigden het woord” (vgl. ook Lk 12:8, Mt 19:32, Rm 10:9). Denk ook aan het woord van Petrus en Johannes gericht aan de Joodse raad in Hd 4:19, 20.
Getuigen wie zijn dat?
De Heer heeft de Zijnen niet opgedragen zijn “advocaten” te zijn, maar zijn “getuigen’. D.w.z. we hebben niet door spitse redenering, discussies en dergelijke de boodschap door te geven, maar eenvoudig te getuigen wie de Heer Jezus Christus is en wat Hij voor de zondaars heeft gedaan.
Getuigen moeten oppassen voor het aangaan van een discussie!! Ze kunnen een discussie bijvoorbeeld afkappen door b.v. te zeggen:
a) Dat mag wel mooi beredeneerd zijn, maar het neemt niet weg dat u en ik zondaars zijn en… enz.
of b) Met die Heidenen of Mohammedanen, zal God wel rechtvaardig handelen, maar u en ik zijn geen heidenen en wij wonen niet in de binnenlanden van Afrika. Voor ons is de vraag: Wat doen we met het evangelie van Gods genade.
Denk aan het voorbeeld van de Heer Jezus zelf. Hij spreekt a) tot het hart, als het vertrouwen gewonnen moet worden (“geef mij te drinken” Jh 4:7), en b) tot het geweten, als iemand overtuigd moet worden (“roept uw man” Jh 4:16)., “tenzij iemand wederom geboren wordt” (Jh 3:3-5).
Een getuige heeft iets meegemaakt
Een getuige kan spreken over iets dat hij heeft meegemaakt, zo kunnen gelovigen getuigen van wat zij in Christus gevonden hebben. Engelen zouden beter dan mensen kunnen spreken over de heiligheid en grootheid van God, maar zij kunnen niet uit ervaring spreken over de vergeving van zonden. Dit evangelie is hen dan ook niet toevertrouwd.
Illustratie: Het is een engel die Fillipus beveelt zijn wijde arbeidsveld te verlaten en naar de weg te gaan van Jeruzalem naar Gaza. Had deze engel niet beter de Moorman kunnen opzoeken, dan had Fillippus in Samaria kunnen blijven doorwerken? Zo denkt God er echter niet over.
Engelen zijn dienende geesten voor hen die het heil beërven, verkondigers van het heil zijn ze echter niet. (Hb 1:14). Daarvoor wil God verloste zondaars gebruiken. De enige keer dat we lezen dat een engel het evangelie verkondigt, is in Op14:6. Dit evangelie gaat echter de ervaring van een engel niet te boven.
Het motief
Het motief om te getuigen moet tweeërlei zijn: ten eerste liefde voor God de Vader en voor de Heer Jezus. Als gelovigen willen we toch dat Zij worden grootgemaakt; ten tweede liefde voor hen die nog niet gered zijn. Als we zelf onze reddeloze toestand hebben ingezien en hebben ervaren wat het wil zeggen gered te zijn voor de eeuwigheid, dan willen we toch onze medemensen afbrengen van de weg die naar het verderf voert en ze brengen op de weg die naar het eeuwige leven leidt?! We kunnen dit natuurlijk niet zelf doen maar God wil ons kracht geven en de Heilige Geest wil ons daarbij leiden en zij willen ons getuigenis gebruiken om dit doel te bereiken.
De hoorders
Het is belangrijk te weten, waar de personen tegenover wie je getuigt of het publiek waartegen je spreekt, geestelijk staat. In een persoonlijk gesprek kun je proberen iemand te lokaliseren. Daartoe zul je door vraag of opmerking hem aan het woord zien te krijgen.
Het kan zijn dat iemand totaal onwetend is aangaande geestelijke dingen, of wel dat hij enigszins bekend is met de bijbel. Het kan zijn dat iemand zondebewustzijn heeft, maar nog geen vergeving van zonden kent, etc. etc. In al deze gevallen moet je aansluiten bij wat er als geestelijke kennis bij de hoorder aanwezig is.
Als spreker kun je niet een ieder die onder je gehoor zit “lokaliseren”, meestal weet je echter wel of je met een totaal ongodsdienstig of met een godsdienstig publiek te maken hebt. Hiermee zul je rekening moeten houden.
Het voorbeeld van Paulus
Het verschil in aanpak bij de verschillende soorten publiek vinden we duidelijk gedemonstreerd in het optreden van Paulus, als we zijn toespraak op de Areopagus (Hd 17:24) vergelijken met die in de synagoge van Antiochië (Hd 13:16). Hier gaat het om twee evangelietoespraken, maar de les die erin zit geldt net zo goed het getuigenis van welke gelovige dan ook.
Ten opzichte van de godsdienstige Joden, die zich beriepen op het Oude Testament voert Paulus de Schrift aan. Hij komt dan met Schriftbewijs. In zijn eerste rede (Hd 13:16) voert hij vijf bijbelteksten aan. De volgende sabbat voegt hij er nog een belangrijke uitspraak aan toe (vers 47), die aangeeft dat zelfs de verharding van de Joden een vervulling van de Schrift betekent. In de rede op de Areopagus vinden we geen enkele Schriftaanhaling. Paulus brengt daar wel het woord van God, maar beroept zich niet op de Schrift. De Atheners kenden de Schrift immers niet! Uitgaande van het feit dat ze godsdienstig zijn, verkondigt hij hun de ware God, spreekt hij hen over de Here Jezus Christus en roept hij ze op zich te bekeren met oog op het komende oordeel.
Bij de heidenen moet Paulus a.h.w. van de grond af beginnen, t.o.v. de joden gaat het erom uit het oude testament aan te tonen dat Jezus de Christus is” (Hd 18:28, vgl. Hd 9:22).
Ook in onze tijd is er een soortgelijk onderscheid. Tehn opzichte van hen die de Bijbel als het woord van God aannemen, kunnen we met Schriftbewijs komen. Wanneer zij dit niet accepteren, tonen zij duidelijk niet voor het woord van God te willen buigen, of hun eigen visie op de bijbel niet te willen opgeven. Ten opzichte van hen die vreemd staan tegenover de bijbel, zullen we net als Paulus van de grond af moeten beginnen, door te spreken over God, over de zondigheid van de mens, over het offer van de Here Jezus, over de noodzaak van bekering tot God en geloof in de Heer Jezus Christus, enz., enz.
Daarbij kunnen we zeker de Schrift aan het woord moeten laten. (Want wedergeboorte vindt plaats door Woord en Geest. vgl. Joh. 3:15; 1 Petr. 1:23; zie voor de overtuigende kracht van het Woord: Hebr. 4:12-13). We voeren dan de Schrift aan ter ondersteuning van wat we zeggen en niet in die zin dat we met Schriftbewijs komen..
Nadere beschouwing van beide toespraken:
Deze beide toespraken van de apostel bevatten zoveel leerrijke lessen, zowel met het oog op het geven van een getuigenis als met het oog op een evangelieverkodiging, dat we ze nader willen bekijken
De toespraak van Paulus gehouden te Athene (Hd 17)
Algemeen:
1) Paulus laat zijn geprikkeldheid over en zijn afschuw van de afgoderij niet in zijn toespraak blijken (vers 16).
Het evangelie moet in liefde gebracht worden. Het doel is niet de mensen op de kop te geven, maar hen te redden.
2) De apostel neemt als uitgangspunt datgene wat hij aanwezig vindt, te weten het feit dat de Atheners godsdienstig zijn. Van daaruit begint hij zijn betoog. Als we niet aansluiten bij het geestelijke bezit van de toehoorders, hoe krom en verdraaid dat ook wezen mag, lopen we gevaar geen aansluiting te krijgen en over de hoofden heen te praten.
3) Tactisch schildert hij de “onbekende God” van de Atheners af als de “God die voor de Atheners onbekend is”. Het evangelie moet met tact gebracht worden. Echter… tact en diplomatie liggen dicht naast elkaar. Het eerste moeten we betrachten, voor het laatste ons wachten. Vergelijk: 1 Ko 9:20-23; “Ik ben de Joden als een Jood geworden, om……..”. en 2 Ko 12:16; “Ik heb u met list gevangen” tegenover 2 Ko 2:17 “want wij zijnniet als velen die het woord van God vervalsen” . Zie ook 1 Th 1: 5.”u weet immers hoe wij onder u geweest zijn”. Paulus heeft zijn hoorders nooit naar de mond gepraat, hij bracht altijd het zuivere, onvervalste evangelie. Denk ook aan wat de Heer Jezus gezegd heeft: “Weest oprecht als de duiven en voorzichtig als de slangen” (Mt 10:16). Beide dingen moeten samengaan.
4) Paulus spreekt nu achteréénvolgens over “God de Schepper, God de Onderhouder, God de Regeerder, God de Redder, en God de Rechter.
God de Schepper
a) vs. 24; “…., die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is….” (zie ook Ps. 33:6-9)
Dit gaat in tegen het Polytheïsme van de heidenen en tegen hun vreemde scheppingsopvattingen of evolutiegedachten.
b) vs. 24; “…. Die een Heer is van de Hemel en de aarde,….”De heidenen hadden vele goden die “Heer” waren op hun eigen terrein. (vgl. 1 Kn 20:23)
c) vs. 24; “…. Woont niet in tempels met handen gemaakt, ….” (1 Kn 8:27; Hd 7:47)
De ware God is niet te “vangen” in een gebouw door de mens opgericht. Hij is onbeperkt groot en alom tegenwoordig. In onze tijd wordt God “opgesloten” in gedachtentempels, filosofische opvattingen over God, enz.
De apostel stelt daarmee openlijk en onverbloemd hun heidense opvattingen aan de kaak
Tegenwerpingen kunnen bijvoorbeeld zijn: “Ik geloof niet in God”. Bepaal de persoon in kwestie dan bij b.v. Ps. 19:1-7 en Rm 1:18-21; blijft hij bij zijn bewering voer dan voorzichtig Ps. 14:1 aan.
Ga in geen geval discussiëren. Stop het gesprek, laat hem vriendelijk doch beslist voelen dat je met “dwazen” niet verder spreken kunt.
Een andere tegenwerping kan zijn: “Alles is in de weg van de ontwikkeling (evolutie) ontstaan”. Je kunt erop wijzen dat tijd en toeval nooit deze schepping tot stand hebben kunnen brengen. Blijft men bij deze beweringen dan kun je stoppen met de opmerking: “zo’n groot geloof werd zelfs in Israël niet gevonden” of “U gelooft meer dan ik meneer”.
N.B. In de tijd van de bewerking van dit artikel (2005) is er door wetenschappers al heel wat kritiek op de evaolutieleer naar voren gebracht. Velen geloven niet meer in tijd en toeval en stellen dat er een intelligente gedachte achter de schepping moet hebben gezeten. Wij kunnen daarop inspelen en zeggen dta volgens de Bijbel God de intelligente ontwerper is.
God de Onderhouder
vs. 25; “….daar Hijzelf aan allen leven en adem en alles geeft…..”
God heeft niets van de mens nodig, maar de mens is in alles afhankelijk van Hem. Zie daarvoor Ps 50:8-15, 104:27; Jb 37 tot 41; Hd 14:17; Mt 5:45; Jk 1:17 alsook Ps 65:10-14; Jr 5:24; 1 Tm 4:10.
Mogelijke tegenwerping:
1)“Ik werk er toch voor……., als ik het land niet bewerk groeit er ook niets”. We kunnen daartegen aanvoeren dat God in zijn scheppingsorde besloten heeft dat de mens werken zou. Nog vóór de zondeval krijgt de mens de opdracht de hof te bebouwen (Gn 2:15).In Gods plan is de mens en de bewerking van de bodem ingeschakeld. (ook in geestelijk opzicht vinden we deze stelling. 1 Ko 3:6).
2) “Waarom heeft de één rijkdom en de andere armoede, heerst hier hongersnood en zwelgt men daar in overvloed?” Onze reactie zou kuhjnhen zijn: We leven niet meer in het Paradijs. De gevolgen van de zondeval zijn in het algemeen onl;oochenbaar merkbaar. De aardbodem is vervloekt (Gn 3:17-19), dat is gewoon een realitieit
Ook kunnen we reageren met: De mensheid vormt niet een ideale samenleving. De opbrengst van de aarde wordt niet redelijk verdeeld. Integendeel er vindt uitbuiting plaats en er heerst egoïsme. (de totale hoeveelheid voedsel is ruim voldoende!)
N.B. Zie het contrast: voorbeeld van de gemeente, 2 Ko 18:13-15, vgl. Hd 4:32-37; Gal. 6:10.
3)“Waarom laat God natuurrampen (stormvloed, orkanen etc.) toe?”
Onze reactie kan zijn:
a) Ze bewijzen dat het Paradijs verloren is geraakt en b) ze moeten de mens oproepen tot bekering naar God.
Zo zegt Hd 17:27: dat Gods regering met de volken daartoe dient dat de mens God al tastende vinden zou. De vraag, waarom zij wel en wij niet getroffen zijn door zulke rampen, moeten we verwijzen naar Gods soevereiniteit (Rm 9:19-21).
Paulus vervolgt dit punt met vers 26. Hij heeft he hele mnsengesclacht gemaakt uit één bloed…opdat ze God opdat ze God zouden zoeken… tasten … en vinden. Dat is dus Gods doel en daarbij wil Hij ons inschakelen.
vers 27: “…. Hoewel hij niet ver is van een ieder van ons….” vgl. Dt 30:12; Rm 10:6-8. Dit in tegenstelling met de godsdienst van de mens, met o.a. tussenpersonen (r-k) en tussengoden (Boeddha)
vers 28: “…. Want in Hem leven wij…..”
Paulus gebruikt zijn kennis van de heidense schrijvers. Of wij ons te verdiepen hebben in wereldse opvattingen dwaalleer, enz., hangt af van de roeping die God voor ons heeft. Wie zich op zijn eigen initiatief op dit terrein begeeft, begeeft zich op glad ijs.
Wel kunnen we de algemene kennis die we opgedaan hebben soms in ons getuigenis gebruiken.
In het heidendom is toch nog iets blijven hangen van de waarheid, en wel dat de mens een schepping van God is, naar het beeld van God geschapen. Paulus gebruikt dit om de dwaasheid van de afgoderij duidelijk te maken. Van een beeld van goud kun je niet zeggen dit is “die en die”. Hoe dwars is het dan om in dit beeld God te zien, van wiens geslacht wij zijn vgl. Ps 115:3-8; Js 44:9-20 (Js 40-48)
N.B. Paulus wijst de afgoderij beslist doch met tact af; we moeten de luisteraars niet tegen de haren instrijken, maar ook niet om de zaak heen draaien.
God de Redder
Paulus brengt dit aspect naar voren in vers 30: “…God beveelt nu aan de mensen.” God bekommert zich dus om de mens. Hij kijkt naar ze om en heeft een boodschap voor ze. Vergelijk Jona die naar Ninevé gestuurd werd. God laat de mens een boodschap brengen al is het alleen maar de boodschap die uitgaat van de schepping (Ps 19:1-4; Rm 1:20,21). Geen mens gaat verloren zonder “boodschap”.
vers 30: “…… tijden der onwetendheid…..”
Paulus laat de roeping en val van Israël rusten en bepaalt ze bij wat God nu doet en laat horen. We moeten onze toehoorders niet vermoeien met problemen waar ze niet aan toe zijn, of die op zijwegen voeren!
vers 30: “…… aan de mensen…..”
NIET aan engelen, of slechts aan een aparte klasse mensen.
vers 30: “…… allen overal…..”
De oproep is onbeperkt. Vgl. Rm 3:22; 1 Tm 2:4; 2 Pt 3:9.
vs. 30: “moeten…..”
dit is een bevel (plicht), die gehoorzaamheid vraagt, het is geen vrijblijvende zaak. Vgl. Rm 1:5; Hd 6:7; Jh 3:36.
vs. 30: “…… bekeren …..”
Zie ook Lk 24:47 Dit is een opdracht aan de mens, vergelijk Hd. 2:38; 20:21; 26:18.
Wat is bekering? Er zijn twee woorden in het Grieks, n.l. Metanoia (nadruk op de innerlijke omkeer) en
Epistrefo (nadruk op de uiterlijke omkeer)
A. duidt op zelfoordeel en wordt ook wel vertaald met “berouw hebben”;
B. duidt op omkering, terugkeer.
Dus bekering is een zaak van droefheid (2 Ko 7:10). Let hierop bij de persoonlijke contacten. Het is niet alleen een droefheid over wat je gedaan hebt, maar ook over wie je in wezen bent en het houdt in terugkeren tot God en een nieuwe, ander leven gaan leiden
Beide woorden, A en B, komen voor in Hd 3:19 “……. Hebt dan berouw……… en bekeert u…..”
Vgl. Hd 26:20.
Hier, in dit vers, vinden we dus:
Wie roept er op? God.
Wanneer? Nu.
Wie worden er opgeroepen? Alle mensen.
Waar? Overal.
Waartoe? Om zich te bekeren.
Waarom? Omdat het oordeel komt.
Tegenwerpingen zijn vaak:
a) “Ik geef ieder het zijne”
Reageer bijvoorbeeld met de vraag: geeft u God ook het Zijne? (vs. 27; Hb 11:6). Heeft u God lief? Dient u Hem (Dt 33:4). Bepaal de persoon bij de eis van Gods wet.
b) “Er zijn er zat die slechter zijn dan ik” (vaak gepaard met kritiek op kerken en christenen).
Reactie: Dus u bent zelf ook slecht; luistert u dan eens naar wat de Genestet gezegd heeft: “de modder van eens anders mantel, kan nimmer zeep zijn voor uw kleed”.In zo’n geval altijd wijzen op de persoonlijke verantwoording voor God.
Illustratie: Een witte keeshond steekt ’s zomers mooi wit af tegen de grauwe straattegels, maar ’s winters is hij vies gelig in vergelijking met de spierwitte sneeuw. Het hangt er dus maar vanaf met welke maatstaf je meet. Met menselijke maatstaf of met Gods maatstaf.
c) “Wat voor verkeerds doe ik dan?”
Vraag de persoon: Heeft u nog nooit gelogen? Nooit iemand gehaat, nog nooit een andere vrouw begeerd? Hier bijvoorbeeld getuigen van wat de bijbel zegt over de zondigheid van de mens. Zie hiervoor: Gn 6:5-7, 8:21; Jb 4:17, 15:14-16; Ps 51:7; Jr 17:9; Pr 7:20; Mt 15:19; Mk 7:20-23; Rm 3:10-20.
d) “Wilt u dan beweren dat we helemaal niets goed doen?”
Met de volgende illustratie kun je dit goed duidelijk maken: Een vader zegt tegen zijn zoontje, dat hij zijn kast moet opruimen. Zoonlief denkt: ik vind die kast netjes genoeg, en hij doet het niet. Om zijn vader toch een plezier te doen gaat hij grasmaaien en de tuin harken. De buren zeggen: “wat een fijne jong is dat. Hij doet tenminste nog eens iets voor zijn vader”. Maar als de vader thuis komt, kijkt hij het eerst naar die kast. Al het andere werk ten spijt zal hij zijn zoon onder handen nemen over die kast..
e) “Vroeger heb ik veel verkeerds gedaan, maar de laatste jaren ben ik (b.v.) nooit meer dronken e.d. geweest.”
Onze eactie kan zijn: Veronderstel dat u tot u jaren terug fl. 10.000,- gestolen hebt en daarna niet meer. Is dan die schuld van fl. 10.000,- uitgedelgd? Zie Ps 25:7; 2 Tm 2:22.
Vooral ouderen beweren soms glashard dat ze nooit gezondigd hebben. Oude mensen hebben zo’n goed geweten omdat ze zo’n slecht geheugen hebben.
Los van het feit dat de toespraak te Athene gericht was tot ongelovigen uiit de volken wil ik toch nog een paar tegenwerpingen van kerkmensen aanvoeren
f) “Maar ik ben toch gedoopt!” (Ik ben lid van …….. kerk)
Reactie: Bekering is een innerlijke zaak, die niet door een uiterlijke handeling bewerkt wordt.
Illustratie: Israël in Egypte was het nageslacht van Abraham. De Israëlieten bezaten dus de besnijdenis, maar ze moesten wel degelijk bloed aan de deurposten doen om gespaard te blijven voor het oordeel.
Wijs ook op wat de Heer Jezus zegt in: Jh 8:32, 33; 3:5, 6. Voer tevens aan: Rm 2:28, 29 en Ko 2:11.
g) “Maar er zijn toch ook mensen die de bekering niet nodig hebben?” Dat staat in de Bijbel
In Lk 15:7 en Mt 18:13 staat zoiets inderdaad, maar deze woorden zijn gesproken tegen de Farizeeën en die meende de bekering niet nodig te hebben.
Uit de gelijkenis van de verloren zoon volgt wel heel duidelijk dat de rechtvaardigen van Luk 15: 7 de “rechtvaardigen in eigen oog” zijn net als die oudste zoon uit de gelijkens. Vgl. Mt 23:28; Lk. 18:9, 20:20; Rm 3:10 zie ook Mt 9:13.
In het algemeen moeten we zulke mensen bepalen bij hetgeen in de tekst staat en in welk verband.
h) “Je kunt jezelf niet bekeren, want in Jr 31:18 staat “Bekeer Mij zo zal ik bekeerd zijn”. Bekering moet God bewerken, wijzelf kujnne dat niet”.
Dit is een tegenwerping -van mensen uit de “zware hoek”. Er kan dit tegenin gebracht worden: Het verband waarin deze tekst staat laat zien dat
1) dit de woorden zijn van de stam Efraïm en dat
2) het gaat om het herstel van een volk, niet om de bekering van een zondaar.
3) Efraïm al tot inkeer gekomen is als het deze woorden uit.
In alle andere teksten over bekering staat duidelijk: bekeert u en niet wordt bekeerd.
Let op de volgorde in de volgende teksten:
Joh. 1:12a “Zovelen Hem aangenomen hebben (menselijke zijde) zovelen heeft Hij recht gegeven kinderen van God genoemd te worden” (Goddelijke zijde)
Joh. 1:12b “Die in zijn naam geloven (menselijke zijde), die…… uit God geboren zijn. (Goddelijke zijde)
Jes. 53:1 “Wie heeft onze prediking geloofd, (menselijke zijde) aan wie de arm des Heren geopenbaard” (Goddelijke zijde). De menselijke verantwoordelijkheid staat altijd voorop!
i) “Je moet maar uitverkoren zijn”
Reactie1) De opdracht is niet: zorg dat je te weten komt dat je uitverkoren bent, maar bekeer je.
2) Bovendien: hoe weet je dat je uitverkoren bent? Toch allen doordat je de prediking van het evangelie gehoord hebt (1 Th 1:4-7)?! Het evangelie is een boodschap voor onbekeerden en het bevat een oproep tot bekering. De uitverkiezing is een leerstuk van het geloof en is daarom allen bestemd voor gelovigen om zekerheid te geven van het heil.
Anekdote:
“Het moet je maar gegeven worden”. “Het geloof is een gave van God”. Ef. 2:8, 9.
Antw.: Geloven is gehoorzamen (zie Joh. 3:36, Hand. 6:7) Zouden wij dan wel mensen geloven maar God niet? Denk ook aan de teksten: 1 Tim. 2:4; 2 Petr. 3:9 v.v.; Ezech. 18:23, 32; 33:11; Opb. 22:17; Joh. 7:37.
Het is niet zo dat God slechts een paar mensen wil redden en dus zuinig is met deze gave. Eten en drinken is ook een gave!
“De bekering is een proces”
Antw.: zie bijbelse voorbeelden, de Stokbewaarder, (Hand. 17.), de Misdadiger op het kruis, Paulus, de Samaritaanse vrouw. (Joh. 4)
Illustratie: Tegen een dief zeg je toch ook niet dat hij eerst 50.000, daarna 10.000 gulden enz., moet stelen, totdat hij er af kan blijven?
“Je moet je dagelijks bekeren.”
Antw.: Er is verschil tussen de éénmalige bekering van de duisternis tot het Licht, van de macht van Satan tot God, waardoor de zondaar een kind van God wordt en de terugkeer van het kind van God na een afdwaling.
Het eerste heeft te doen met geschikt zijn voor de hemel, het tweede met herstel van de onderbroken gemeenschap met de Vader tijdens onze wandel op aarde.
Bijb. Illustratie: Petrus in Luk. 22:31-33.
Illustratie: Je trouwt maar één keer. Na een echtelijke ruzie trouw je toch niet opnieuw; maar moet je tot inkeer komen, de zaak met elkaar uitpraten en elkaar vergeven.
God de Rechter: vs. 31 “….. een man, die Hij daartoe bestemd heeft…”
Het oordeel wordt door een man, Christus de volmaakte Mens voltrokken, Joh. 5:22, 27.
In Hem is te zien hoe de mens had moeten zijn. (De Heer Jezus Christus was volkomen mens toen Hij hier op aarde leefde, maar Hij is nog steeds mens, ook in de hemel). (vgl. 1 Tim. 2:5 e.a.)
“… uit de doden op te wekken…”
Dit is het bewijs van de zekerheid van het oordeel, Tevens het bewijs van onze rechtvaardiging is Rom. 4:25. Paulus waarschuwt voor het oordeel, maar tegenwoordig wordt de hel en de eeuwige straf weggeredeneerd als waren het oude Joodse fabels.
Bewijzen uit de Schrift: Hebr. 9:27, 10:31, 12:29; 1 Petr. 4:17; Opb. 6:15, 16; 1 Thess. 1:9, 10; Joh. 3:18; Rom. 2:4, 5 en Thess. 1:8, 9.
De Heer Jezus Christus heeft op het kruis de straf gedragen voor een ieder, die in Hem gelooft.
Wij, de gelovigen, zijn in Christus en zijn dus al geoordeeld.
Illustratie: Wanneer iemand in de prairie overvallen wordt door een brand, steekt hij het gras voor zich aan, en wacht tot de grote brand hem genaderd is, dan gaat hij op de reeds door hem verbrande grond staan en zo zal het vuur langs hem heentrekken en hem niet deren.
Het resultaat van de prediking is 3-ledig (vs. 32-34)
a) Mensen die spotten.
b) mensen die de beslissing uitstellen.
c) Mensen die tot het geloof komen.
Dezelfde drie soorten hoorders treffen we nu nog aan.
De rede in de synagoge te Antiochië.
Zoals gezegd verschilt deze toespraak kunnen we eveneens heel wat leren.
vs. 16 Paulus stond op
Een spreker moet hoorbaar, maar ook zichtbaar zijn!
Wenkte met de hand. We moeten aandacht voor ’t woord opeisen. Mimiek, voordracht, houding, gebaar zijn niet van essentieel belang, toch kunnen ze meehelpen de aandacht voor de boodschap te vergroten! We moeten niet als “houten klazen” het Woord brengen.
Mannen Israëls en gij die God vreest.
Bij Paulus vind je een zogenaamde “onderscheiden” prediking. Hij spreekt ieder aan naar zijn geestelijke “stand”.
Zo moeten wij ongelovigen niet vermoeien met geloofsleer of gelovigen oproepen zich te bekeren zoals bij een toespraak tot gemengd publiek gebeurt als we niet beide groepen apart aanspreken.
In dit geval kan Paulus ondanks verschil in aanspraak beide groepen toch éénzelfde boodschap brengen omdat ze op dezelfde bodem stonden, onbekeerd maar met kennis van de Schriften.
vs. 17 tot en met 22.
Korte historische schets, waardoor vertrouwen gewekt wordt.
a. Paulus kent en waardeert de Schriften.
b. persoon van Jezus Christus in het raam van God handelingen met Israël geplaatst.
Van David als type over op Jezus Christus (vs. 22).
Vs. 23 God handelt naar de belofte (Messiasbelofte) door Christus te brengen en vervult de profetie van Maleachi door Johannes de Doper als heraut te laten optreden.
Mal. 3:1 en 4:5.
Verg. Matth 11:10; Mark. 1:2; Luk. 1:27; Matth. 17:11; Mark. 9:12; Luk. 1:17.
vs. 26 Hernieuwde aanspraak…… aandacht, want nu komt de boodschap aangaande Christus.
“die te Jeruzalem” niet er om heen gedraaid door mensen te willen ontzien.
vs. 27 “dezen niet kennende”
wel verzachtende omstandigheden genoemd!
Hand. 3:17; 1 Kor. 2:8;
Luk. 23:34; 1 Tim. 1:13.
“stemmen van profeten vervuld”. (a)
Lijden van de Messias is voorzegd.
eerste aankondiging
Gen. 3:15 “Gij (satan) zult het (zaad v.d. vrouw = Christus) de hiel vermorzelen”. Verder bijv. Jes. 53.
verg. Hand. 4:27, 28.
vs. 28 Jezus van Nazareth onschuldig veroordeeld.
vs. 29 “alles volbracht wat van Hem geschreven stond” (b)
zoals: zure wijn gegeven.
Spotten.
Klederen verdobbeld, enz…
vs. 30 opwekking. Waarvan velen getuigen!
vs. 32 belofte van komst vervuld (c) door Jezus te verwekken als mens. Schriftbewijs – Ps. 2
vs. 33 en vervuld de Schrift die spreekt van Zijn opwekking uit de dood. Schriftbewijs Jes. 55 en Ps. 16.
Zie ook Jes. 53: bij de rijke in zijn dood geweest.
vs. 36 Valse toepassing van deze teksten op David de pas afgesneden!
In ons spreken kunnen we ook valse conclusies die we als gebruikelijk kennen, corrigeren!
vs. 38 Klimaks. Nogmaals aanspraak, want na de heilsfeiten komt nu de boodschap van het heil nl. vergeving door het geloof en niet door werken van de wet.
Geen humane werken redden.
Maar evenmin godsdienstige werken.
kerkgang, doop enz!
vs. 40 “Zie dan toe
Waarschuwing om boodschap niet af te wijzen en zo voorzegd oordeel over zich te halen!
Prediking van oordeel niet vergeten! Ook al is het niet “in”.
vs. 44 Tweede kans om te spreken aangegrepen.
Vijandschap wordt openbaar.
– normale zaak –
vs. 46 Vrijmoedigheid gebruikend.
Ze hadden opdracht van God.
Ze ontvingen kracht van God.
Evangelie verkondiging moet “vrijmoedig” en met overtuiging geschieden.
We hebben wat te zeggen wat waard is om te zeggen!
vs. 46 Geen tijd verspillen aan mensen die niet willen luisteren.
vs. 47 Ook afwijzing is vrucht van de prediking
– bevestiging van het woord, staaft Gods gerechtigheid. (Rom. br.)
vs. 48 Zegen is niet ons werk en toch hangt ’t van ’t hoe van ons evangeliseren af (14:1).
Wel belangrijk dus de vraag: Evangeliseren – maar hoe!