Lukas 15:1 – Geen rechtvaardigen, maar zondaars
Dit bekende hoofdstuk geeft ons de gelijkenis, van het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon. Velen kennen de inhoud van deze geschiedenissen, weinigen echter weten waarom en in welk verband de Heer deze gelijkenis heeft verteld. Aan het eind van hoofdstuk 14 vinden we de ernstige vermaning: “Wie oren heeft om te horen, die hore”. Direct daarop begint hoofdstuk 15 met: “En al de tollenaars en zondaars naderden tot hem om hem te horen. Niet de farizeeën, niet de schriftgeleerden, niet de braven in eigen oog, maar de slechtsten namen deze vermaning in acht en luisterden naar de Heer. Dit was een doorn in het oog van de leidslieden van het volk. Ze verweten de Heer: “Deze ontvangt zon- daars en eet met hen.” En daarop sprak de Heer tot hen deze gelijkenis, die tot doel had aan te tonen, dat de Heiland niet gekomen was om rechtvaardigen, maar om zondaars, te roepen tot bekering (Luk. 5 : 32).
Zo kunnen we zien hoe de Heer zondaars roept tot bekering en we lezen van de blijdschap, die er is over de redding van hen. Maar vooral in het eerste en laatste deel van de gelijkenis wordt ons getoond, dat de rechtvaardigen de bekering niet van node hebben. Vanuit dit standpunt beschouwd spreken we niet van de gelijkenis van ae verloren zoon, en het verloren schaap, maar van de gelijkenis van de 99 verloren schapen en van die ene thuis gebleven en voor eeuwig verloren zoon.
Waarom heeft de Heer eigenlijk drie beelden in deze gelijkenis vlak achter elkaar uitgesproken, die toch hetzelfde onderwerp behan- delen? Was een enkele niet voldoende geweest? Blijkbaar niet. Er moet ons, behalve de zoëven geschilderde dubbele strekking, dus nog wat geleerd worden. Als we dit in het oog houden en op de bizon- derheden van de drie verhalen letten, kunnen we ontdekken, dat deze drie ons de redding van een zondaar vanuit drie verschillende gezichtspunten laten zien.
Vader, Zoon en Heilige Geest
In het eerste deel van de gelijkenis zien we de herder, die zoekt totdat hij het verloren schaap vindt. En als hij het gevonden heeft legt hij het op zijn schouders. Hier vinden we de Heiland als de goede Herder voorgesteld. Hij gaat uit om het verlorene te zoeken (Luk. 19 : 10).
De vrouw met de lamp stelt ons de werkzaamheid van de Heilige Geest voor. De penning komt in al zijn verlorenheid in het vuil en stof voor de dag, zodra er een lichtstraal van de lamp op valt. Zo werkt de Heilige Geest in deze wereld. Overal waar het evangelie tot zondaars wordt gebracht brengt de Heilige Geest ze in het licht van het Woord en overtuigt ze van hun verloren toestand (joh. 16 : 8).
En het laatste deel van de gelijkenis toont ons God als de wachtende Vader. Zodra er maar de tekenen van berouw en bekering zijn, gaat Hij de zondaar tegemoet. Zo vinden we, dat de Vader, dë Zoon en de Heilige Geest tezamen werken aan de bekering van één enkele zondaar. Elk echter op de wijze zoals het ons hier door de Heer wordt geleerd. De Vader haalt de zoon niet uit zijn losbandige leven of van achter de zwijnentrog. De Herder wacht niet tot het schaap tekenen van terugkeer vertoont. Het één is in strijd met Gods heiligheid, het ander is een onmogelijkheid. Het is van belang dit bij de evangelieprediking te bedenken.
Verschillende toestand van de zondaar
Ook het aandeel van de zondaar wordt vanuit drie gezichtspunten getekend. Het schaap is verloren geraakt, doordat het de kudde en de herder verlaten heeft. Zo zijn wij mensen van God afgeweken. Terugkeren uit onszelf kunnen we niet. Het schaap kan alleen door blaten zijn verloren toestand aangeven. De rest van zijn redding hangt van de herder af. Een zondaar kan alleen tot Christus roepen en zo zijn verlorenheid tonen.
Bij de penning gaat het er niet om, hoe, die kwijt is geraakt en wiens schuld dat is. Daar wordt er alleen de nadruk op gelegd, dat hij verloren is. En heel duidelijk wordt ons getoond, dat de redding helemaal van buitenaf komt. Bij de verloren zoon wordt ons de verantwoordelijkheid van de mens getoond. Hij is welbewust van God afgedwaald, hij moet ook persoonlijk terugkeren. Wanneer we dit alles bedenken, vallen de moeilijkheden van uitverkiezing en menselijke verantwoordelijkheid en onmogelijkheid van eigen redding weg.
Wij waren verloren en zonder dat we er om vroegen werden we, door de leiding van Gods Geest, gesteld in het licht van Gods Woord. Zo werden we overtuigd van onze verloren toestand.
Als afgedwaalde, schapen zijn we gevonden door de Goede Herder, Jezus Christus, en als weggelopen zonen teruggekeerd tot een wachtend God.
We vinden in deze drie ook een klimaks wat het verlies betreft. In de eerste geschiedenis bedroeg het verlies 1 % in de tweede 10% en in de derde 50%. Daardoor wordt de tegenstelling des te scherper. Men is óf het ene verloren schaap, óf men behoort tot de 99, die de bekering niet van node hebben; men is die, éne drachme of men behoort tot de negen andere; men is, óf die éne verloren zoon, óf die andere die niet wilde binnengaan. In het laatste deel wordt dan nog uitvoerig de tegenstelling zondaar-farizeeër geschetst.
Het hulpeloze schaap
Tenslotte nog enkele opmerkingen over elk beeld afzonderlijk. Van de herder staat, dat hij het verloren schaap op zijn schouders neemt. Vaak ziet men op tekeningen het schaap hangend over één schouder. Zo moeten we het ons echter niet voorstellen. De herder heeft het op beide schouders, met de poten ter weerszijde van zijn hals. Het schaap wordt met de meeste zorg vervoerd en is vanaf dit ogenblik voor rekening van de herder. Leert ons dat niet, hoe veilig wij zijn bij onze hemelse Herder? “Niemand zal ze uit mijn hand rukken” zegt Hij in Joh. 10 : 28.
Het geschonden beeld
De penning droeg waarschijnlijk, zoals alle munten, een opschrift en een of andere beeldenaar. Toen het daar lag in het stof en vuil van de grond, was er van dat opschrift en die beeldenaar weinig of niets meer te zien. Wij mensen zijn geschapen naar het beeld van God. Wij zijn beelddragers Gods (Gen. 1 :27). Door de zonde is echter het beeld Gods bezoedeld. Typerend is” dat er van Adam bij de geboorte van Seth gezegd wordt: “En Adam gewon een zoon (niet naar Gods beeld, maar) als zijn beeld.” (Gen. 5 :3). Omdat Adam toen een zondig mens was, waren dus ook Seth en al zijn nakomelingen zondaars, die het beeld Gods niet volkomen uitdrukten. Na onze bekering hebben we Hem ontmoet, die het beeld Gods is (2 Kor. 4 : 4) en wij zijn verordend om aan het beeld van Gods Zoon gelijkvormig te zijn (Rom. 8 :29). In Gal. 4 : 19 wordt gesproken van de gestalte, die Christus in ons wil en kan hebben. Zoals die munt door de vrouw zal zijn schoon geveegd, zodat de beeldenaar weer zichtbaar werd, zo worden wij ook bekwaam gemaakt om het beeld van de Heer Jezus te dragen. Wij zijn in staat om leesbare brieven te zijn van Hem (2 Kor. 3 : 3).
De berouwvolle zondaar
De verloren zoon begon gebrek te lijden. Aan dit beginnen zou nooit een einde gekomen zijn, als hij niet tot de Vader was teruggekeerd. Daar staat tegenover dat hij, thuisgekomen, begon vrolijk te zijn (verg. vs. 14 en 24). Zou er wel ooit een einde aan deze blijdschap zijn gekomen? Zo is er voor degenen, die zich niet willen bekeren eeuwig gebrek. De Schrift spreekt van eeuwig oordeel, maar voor alle gelovigen van een eeuwig heil.
De verloren zoon komt tot zichzelf – hoe weinigen komen dat – en denkt eerst aan wat hem ontbreekt en wat er thuis in overvloed is, n.l. brood. Later zou hij ervaren, waar hij geheel niet aan gedacht heeft, dat er ook een overvloed van liefde is in het vaderhart. Hij zet zijn goede voornemens ook in daden om en gaat naar zijn vader. Hij komt onverwacht en toch wordt hij door de vader opgewacht. Deze heeft blijkbaar elke dag op de uitkijk gestaan. Zie hoe de vader, nu de tekenen van bekering aanwezig zijn, de zoon tegemoet gaat. Het oog, het hart, de voeten, de armen en de mond, ja de gehele persoon van de vader komt bij de ontmoeting in actie (vs. 20). Diezelfde hals en mond waar slechte vrouwen (vs,. 30) de zoon geliefkoosd hebben, is de Vader niet te min. En de zoon krijgt geen kans aan zijn belijdenis toe te voegen: “Maak mij als een van uw huurlingen”. De lompen (beeld van het kleed der zonde’) worden verwisseld met het beste kleed (klederen des heils). De ring (beeld van de gemeenschap) komt aan de hand en de voetzolen aan de voeten. Nu kan de zoon in gemeenschap met de Vader, door Hem bekleed zijn weg gaan. Hij was uit de dood overgegaan in het leven (Joh. 5 : 24).
De tweede zoon laat ons duidelijk zien, dat God niet wil, dat iemand verloren gaat, maar dat het de schuld van de mens is als hij niet wil binnengaan. Zo moest ook de Heiland wenen over Jeruzalem:”Gij hebt niet gewild”. Deze zoon wilde wel blijdschap maar een blijdschap met zijn vrienden, niet in gemeenschap met zijn vader.