Inleiding
De artikelenserie ‘Bezinning’ is bedoeld voor alle gelovigen die willen vergaderen naar de normen van de Schrift – zoals die in de Bijbel vermeld worden en dat in verband met de voorstelling van de Gemeente als: lichaam van Christus, huis van God, familie van God, volk van de Heer, e.a.- ook al denken ze niet allen gelijk over de precieze invulling van die normen, wat de details betreft. Helaas is het evenwel zo, dat wat voor de een een detail is, door de ander als van fundamenteel belang beschouwd wordt. Wat voor de één een kwestie is van verdragen, is voor de ander een breekpunt. Hopelijk is er toch nog een gedachtewisseling mogelijk?!
Graag wil ik beginnen met te stellen dat ik u allen – welke positie u te midden van de verwarring, die tot oneer van de Heer is, ook inneemt – van harte liefheb in de Heer. Ik doe dat met de belijdenis dat ook door mij fouten zijn gemaakt in mijn wijze van handelen. Inhoudelijk sta ik echter nog altijd achter dat wat ik in een viertal brochures van de ‘Ga het na-reeks’ geschreven heb. Dit neemt niet weg dat er alle reden is om ons voor de Heer te verootmoedigen, maar dat betreft dan niet alleen voor wat er in de 90-er jaren van de 20ste eeuw is gebeurd, we moeten dan teruggaan tot de 40-er jaren van de 19e eeuw. Wat daar gebeurde – en dat geldt voor alle betrokkenen – was tot oneer van de Heer, tot schade voor de gelovigen en tot een aanfluiting voor de wereld. Toen is dat wat we wel de ‘broederbeweging’ noemen van het bijbelse spoor afgeweken. Daarvan hoop ik één aspect te belichten in Bezinning nr. 2 over ‘Open’ en ‘Gesloten’ standpunt.
Van harte hoop ik dat zij die ons verlaten hebben en zich misschien min of meer uitgedreven voelen dit schrijven niet als een vermaning aan hun adres opvatten: waar ik op wijs is namelijk iets waaraan we ons in het verleden allemaal schuldig hebben gemaakt. Als we al aan een vermaning willen denken dan wijst de vermanende vinger in de eerste plaats naar mijzelf en naar allen die ik hierna de ‘A’ broeders zou willen noemen. Mijn bedoeling is echter niet bepaalde broeders te vermanen, mijn schrijven moet gezien worden als een poging om het oog van ons allen te openen voor iets dat in feite een verloochening is/was van het standpunt dat we allemaal in het verleden zeiden in te nemen.
Een onzinnige vraag
Maar dan nu ter zake. Velen die de titel van dit artikel lezen, zullen misschien zeggen: ‘Wat een onzinnige vraag’ en … ze hebben gelijk: het is een onzinnige vraag. De Tafel van de Heer kan natuurlijk niet heiliger zijn dan de Heer Zelf! En toch is de vraag zo gek nog niet als we letten op wat er in de broederbeweging in het verleden plaatsvond en nog vaak plaatsvindt. De kwestie is deze: we beleden samen te komen op de grondslag van de eenheid van het lichaam van Christus, een eenheid die alle gelovigen omvat. We hebben deze eenheid van gelovigen in de praktijk echter opgegeven om er een eenheid van bepaalde vergaderingen voor in de plaats te stellen. Als gelovigen uit andere kringen bij ons kwamen dan werden ze (hoge uitzonderingen daar gelaten) geweigerd wat deelname aan het avondmaal betreft, want ‘ze waren niet met ons in (praktische) gemeenschap’. Met zulke gelovigen konden we in het persoonlijk vlak goede uren van gemeenschap beleven, maar ze ontvangen aan de Tafel van de Heer … dat kon niet of ze moesten zich uiteindelijk bij ons aansluiten!
Op grond waarvan hadden we dit persoonlijk contact met deze gelovigen? Dat was toch omdat we erkenden dat de bedoelde broeders en zusters kinderen van God zijn?! We erkenden dus de gemeenschap in de Heer waarover 1 Joh. 1:3 en 7 spreken en die in 1 Ko1. 9 wordt omschreven als ‘de gemeenschap van zijn Zoon Jezus Christus, onze Heer’ (voetnoot 1). Maar gemeenschap aan de Tafel van de Heer meenden we met deze broeders en zusters niet te kunnen uitdrukken. Als die broeders en zusters eens onverhoopt in onze samenkomst kwamen, ging (uitzonderingen daargelaten) brood en beker hen voorbij. Welnu, de conclusie is onontkoombaar: we achtten – bewust of onbewust – de Tafel van de Heer heiliger dan de Heer van de Tafel!! Nogmaals: we maakten ons daar in het verleden allemaal schuldig aan of we dat nu beseften ja of nee!!.
Situatie nu
Nu zijn in de negentiger jaren van de vorige eeuw de ogen van velen opengegaan voor het onbijbelse van deze situatie (bij sommigen bestond er al veel langer onvrede over deze zaak). Dit leidde tot kritische beoordelingen. Die kritiek werd – laten we dat eerlijk erkennen – niet altijd voorzichtig, met tact en geduld naar voren gebracht. Helaas speelde ‘het vlees’ soms een hartig woordje mee. Maar de kritiek op zichzelf was naar mijn overtuiging terecht. Hoe dat ook zij, niet allen konden met deze kritiek meegaan en dat leidde onder de zog. Gesloten broeders in Nederland en daarbuiten tot een scheuring, waaraan ‘wij’ (laat dat duidelijk gezegd zijn) allen op de één of andere wijze schuld hebben. Bij die scheuring zijn er twee soorten ‘vergaderingen’ ontstaan, te weten vergaderingen die een ‘ruimer’ standpunt innemen (voor het gemak ‘groep’ A genoemd) en vergaderingen die een ‘strakker’ standpunt innemen (voortaan ‘groep’ B genoemd) (voetnoot 2). Zij die tot groep B behoren willen in de vergaderingen van groep A niet meer deelnemen aan de avondmaalsviering omdat ze het met diverse zaken die daar plaatsvinden voor hun geweten niet eens zijn. Van hun standpunt uit gezien is dat begrijpelijk, maar…. daar blijft het niet bij, zij willen (uitzonderingen daar gelaten) ook geen gelovigen van groep A bij hen aan het avondmaal ontvangen (voetnoot 3). In dat opzicht betekent voor hen scheiding van vergaderingen ook scheiding van de gelovigen in die vergaderingen. Ze onderhouden wel persoonlijke contacten met de gelovigen die standpunt A innemen, maar ontvangen hen niet aan het avondmaal. Ze nemen dus het standpunt in, dat we in feite als zogenaamd gesloten broeders helaas altijd hebben ingenomen. En… dat helaas ook door diverse A-vergaderingen nog ingenomen wordt.
Stelling
Maar als gelovigen niet onrein of ongehoorzaam zijn om de persoonlijke omgang als gelovigen met hen te verbreken, zijn ze dan wel onrein of ongehoorzaam om ze niet aan het avondmaal te ontvangen? Of omgekeerd: als deze gelovigen onrein of ongehoorzaam zijn om ze aan het avondmaal te ontvangen, zijn ze dan niet onrein of ongehoorzaam om persoonlijke omgang met hen te hebben?
Mag ik om uit deze impasse te komen tot u als ‘b’- broeders (en tot diverse A-broeders) een persoonlijk woord richten? Met bovenstaande stelling bedoel ik niet te zeggen dat u nu ook maar alle persoonlijke kontakten met de ‘a’ broeders en met andere gelovigen moet verbreken om tenminste consequent te zijn, nee, ik bedoel het omgekeerde. We moeten namelijk bedenken dat het contact verbreken met vergaderingen één ding is, maar geen gelovigen uit zulke vergaderingen in de eigen kring toelaten tot het avondmaal is een tweede. Voor de meesten van u schijnen deze twee zaken niet losgekoppeld te kunnen worden. Het zou echter heel wat verdriet en frustratie opheffen (dat geldt wederzijds) als u zou kunnen inzien, dat deze twee zaken wel losgekoppeld kunnen en moeten worden, want het zij nog eens herhaald:
Als we met gelovigen op het persoonlijk vlak gemeenschap in de Heer hebben (oefenen), maar we weigeren ze te ontvangen aan de Tafel van de Heer, dan achten we de Tafel van de Heer heiliger dan de Heer Zelf.
Veranderde opvatting
In vroeger jaren werden i.v.m. dit onderwerp door mij (en anderen) bepaalde opvattingen naar voren gebracht waar ik nu niet meer achter sta. Ik noem er enkele, waarbij ik mijn vroegere opvatting cursief weergeef:
a. Het gaat om de Tafel van de Heer. Hij laat toe. Wij hebben dan ook de wil van de Heer te zoeken om te weten wie we wel of niet kunnen (mogen) toelaten. Ik zou dit nu liever zo benaderen dat de Heer van elke gelovige vraagt: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis’ en wij hebben ervoor te waken dat we geen belemmeringen opwerpen, tenzij er sprake is van zonde (zie nogmaals voetnoot 3). De wil van de Heer vinden we in zijn Woord en de normen voor toelating liggen verankerd in de begrippen Lichaam van Christus en Huis van God. We hebben niet na te gaan of een persoon zo iets als een christelijk maatkostuum aan heeft, maar of hij het algemene christelijke kostuum aan heeft, d.w.z of hij met Christus is bekleed en niet verontreinigd is door zonde.
b. We hebben niet alleen met de persoon in kwestie te doen, maar ook met de kring, kerk of groep waar hij of zij vandaan komt. Dat heeft te maken met de eenheid van het Lichaam van Christus. Nu stel ik, dat het Lichaam van Christus geen voorstelling geeft van de eenheid van gemeenten (geloofsgemeenschappen), maar van de eenheid van de gelovigen die het Lichaam vormen. Ieder lid van het Lichaam hebben we toe te laten, tenzij de heiligheid van het Huis iemand uitsluit. Dat laatste is het geval als er van zonde sprake is, hetzij bij de persoon zelf, hetzij door zijn gemeenschap met de zonden van anderen. In dit schrijven gaat het me in feite niet om het ontvangen van gelovigen uit allerlei kringen en kerken, maar om het wederzijds ontvangen van gelovigen uit ‘groep A’ en uit ‘groep B’ of algemeen: uit broedergroepen, hoewel het eerste ervan niet los te maken valt.
c. Als we iemand uit een bepaalde kring ontvangen betekent dat dat we gemeenschap hebben met wat er in zo’n kring gebeurt. Deze opvatting baseerde ik in navolging van anderen op 1) voorschriften en gebeurtenissen uit het OT en 2) op teksten uit het NT. (ad 1) Aan het OT mogen we echter nooit zonder meer grondslagen ontlenen voor het samenkomen van gelovigen in deze bedeling. Aan het OT mogen we alleen illustraties ontlenen bij NT-ische gemeente-beginselen. Als we ons toch op het OT willen beroepen laten we dan bedenken (a) dat de 2 mannen (Num. 11:24-30) die niet naar de tabernakel waren gekomen net zo goed de HG ontvingen als de 68 anderen en (b) dat Hiskia de mannen uit Efraïm, Manasse, etc. liet uitnodigen voor het vieren van het Pascha te Jeruzalem (2 Kron. 30:6, 10, 11). (ad 2) de teksten uit het NT moeten we altijd in hun verband zien en niet verder gaan dan dat wat het verband aangeeft (voetnoot 4). Daarbij moeten we bedenken dat in de brieven van Paulus nooit een plaatselijke gemeente verantwoordelijk gesteld wordt voor wat er in een andere gemeente gebeurt, als ze gelovigen uit die andere gemeente aan het avondmaal ontvangen. Ook in Openb. 2 en 3 wordt geen enkele gemeente verantwoordelijk gesteld voor wat er in een andere gemeente plaatsvindt. Wel is iedere plaatselijke gemeente verantwoordelijk voor wie ze ontvangt. Als iemand verkeert in een gemeente waar dwaalleer verkondigd wordt of immorele zaken getolereerd worden, heeft zo’n persoon gemeenschap met die zonden in die kring en kunnen we hem of haar niet ontvangen.
Voetnoot 1: Deze teksten belichten elk een bepaald aspect van de gemeenschap in de Heer, maar het gaat uiteindelijk om dezelfde gemeenschap en niet om verschillende soorten van gemeenschap waarbij de ene gemeenschap van hogere waarde is dan de andere.
Voetnoot 2: Zij die tot groep B behoren zullen de termen ‘ruimer’ en ‘strakker’ w.s. vervangen door ‘onbijbels’ en ‘ bijbels’.
Voetnoot 3: Bedoeld zijn gelovigen, die geen verkeerde wandel hebben in de zin van 1 Kor. 5; geen verkeerde leer in de zin van 2 Joh. en die geen dusdanige omgang met ‘bozen’ hebben dat ze gemeenschap hebben met de zonden van die ‘bozen’, bijv. door persoonlijke omgang met hen of omgang in een plaatselijke gemeente of kring.
Voetnoot 4: Zie voor nadere uitwerking van dit punt: Ga het na nr. 4, hoofdstuk 3.
N.B. Behalve in twee gevallen is de eerste versie van Bezinning 1 alleen gezonden naar vergaderingen of personen die hiervoor voor het gemak met ‘A’ werden aangeduid.