Titus – De arbeiders in de wijngaard
In drie gelijkenissen, die 7ijn vermeld in Mattheüs 20 : 1-16 en 22 : 1-14 en in Lukas l3 : 22-30, vinden we een illustratie van de uitdrukkingen: “Velen zijn geroepenen, maar weinigen uitverkorenen” en “Vele eersten zullen de laatsten zijn, en laatsten de eersten”. Ze komen zowel afzonderlijk als gecombineerd in deze Schriftgedeelten voor. We willen deze drie gelijkenissen in drie artikelen nader beschouwen en beginnen met de in de aanhef genoemde.
Recht op beloning?
De eerste gelijkenis is die van de arbeiders in de wijngaard, die door de Heer werd uitgesproken, als gevolg van een vraag van Petrus in Mattheüs 19 :27. De rijke jongeling had een lang gesprek met de Heer Jezus gehad, over de wijze waarop hij het eeuwige leven zou kunnen ontvangen. Tenslotte had de Heer hem gezegd: “kom, volg mij”, onder de voorwaarde, dat hij zijn bezittingen te gelde zou maken en de armen zou geven. Dit offer om Jezus te volgen was te groot voor deze jongeman.
Petrus wil daarna wel eens weten wat de discipelen zullen ontvangen en vraagt: “Zie wij hebben alles verlaten, en zijn u gevolgd; wat zal ons dan geworden?” Uit deze vraag van Petrus blijkt, dat ze rekenen op een beloning voor hun opofferingen. De Heer heeft hun die ook toegezecd: “Gij zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf stammen van Israël”. Maar aan het eind van zijn toezegging wordt hun er de ernstige waarschuwing bijgegeven: “Vele eersten zullen de laatsten zijn, en laatsten de eersten”.
Zij, die menen dat zij recht hebben op een beloning en een eerste plaats willen innemen, worden als laatsten gesteld. Maar zij, die zich alleen aan de genade toevertrouwen, zullen de eersten zijn. Ook de beloning, die gegeven wordt, is genade. Dit maakt de Heer duidelijk in de gelijkenis van de arbeiders.
Nu moeten we ons er wel voor wachten, om alle bizonderheden, die in deze Qeliikenis venneld zijn, gee~telijk toe te passen. Er zal b.v. in de dag, dat de beloning wordt uitgereikt, geen getwist zijn. Dan zal er bij de arbeiders ook geen “boos oog” zijn.
Op grond van de uitbetaling van hetzelfde loon aan allen mogen we niet concluderen, dat alle gelovigen in de toekomst dezelfde beloning zullen ontvangen. Er zijn genoeg schriftplaatsen, die het tegendeel bewijzen. Trouwens al is de betaling gelijk dan is de beloning nog geheel verschillend, want de laatsten hebben veel korter gewerkt dan de eersten. Neen, we moeten er op letten, dat de Heer zijn discipelen in de eerste plaats duidelijk wilde maken, dat ook de beloning genade is.
Genade voor recht
De arbeiders, die ’s morgens vroeg door de heer des huizes gehuurd waren, waren met hem overeengekomen, dat zij een denaar per dag zouden verdienen.
De tweede groep, die omstreeks de derd, zesde en negende ure geworven werd, ging akkoord met de toezegging van de huurder: “Al wat recht is, zal ik u geven”. En bij de laatste groep, die gehuurd werd omtrent de elfde ure, vinden we – tenminste volgens sommige handschriften – geen enkele afspraak tussen de huisheer en de arbeiders over een beloning. Straks zouden deze arbeiders geen rechten hebben. Ze hebben dus volledig vertrouwd op de genade van hun werkgever. Niet voor niets, want toen het avond was, ontvingen zij het eerst hun loon, en nog wel dezelfde vergoeding als de eerst aangenomen arbeiders, nl. een denaar.
Van de tweede groep, die zou ontvangen wat “recht” was, lezen we niets meer. Ze ontvingen immers kennelijk meer dan hun arbeid waard was.
De eersten, die een denaar hadden bedongen, zijn daannede nu niet meer tevreden. Zij beginnen te mopperen: “Gij hebt henons gelijk gemaakt”. Een dergelijke gezindheid zien we ook bij enkelen van de vierhonderd strijders van David, die niet wilden dat de tweehonderd achtergebleven manschappen meedeelden in de verworven buit (1 Sam. 30 :22). David handelt echter vol genade met hen en geeft aan allen een gelijk deel.
Onze gezindheid in de dienst
Als we van mening zijn, dat we meer voor de Heer gedaan hebben dan anderen en ons daardoor boven hen verheffen — en hoe gemakkelijk doen we dat – dan is de ernstige waarschuwing: “Vele eersten zullen de laatsten zijn” ook op ons van toepassing. Natuurlijk mogen we uitzien naar de beloning. Op meer dan één plaats in de Schrift wordt deze ons toegezegd, maar we moeten hem als een genadegift ontvangen en niet als iets, waar we recht op hebben.
Voor hen, die slechts kort in de wijngaard des Heren hebben gewerkt en voor degenen, die niet veelkonden doen, maar wat ze gedaan hebben, met een getrouw hart hebben verricht, volgt aan het slot van de gelijkenis de uitspraak: “De laatsten zullen de eersten zijn” (Matth. 20 : 16). Dat is dus juist andersom als aan het begin van de gelijkenis. De Heer voegt er nog aan toe: “Velen zijn geroepenen, maar weinigen uitverkorenen”. In dit hoofdstuk is de draagwijdte van deze woorden kennelijk minder uitgestrekt als in Matth. 22 : 14, zoals we in het volgende artikel zullen zien.
Met zijn uitspraak doelt de Heer hier op hen, die geroepen zijn tot de dienst in Gods wijngaard. In feite geldt deze roep voor allen die Hem kennen. Er zijn echter maar weinigen, die er gehoor aan geven en hun arbeid verrichten in het juiste besef van de genade, die hun bewezen is. In de gelijkenis waren het slechts enkelen, die hun tijd en krachten vol vertrouwen in de dienst van de Heer des huizes wijdden. Hij heeft hun geloof niet beschaamd.
Geve de Heer dat we, mogen gelijken op hen, die de laatste plaats innemen, opdat de Koning, zeggen zal: “Vriend ga hoger op” (Lukas 14 : 10).
Het is soms zo, dat we menig keer onze mond vol hebben over werk voor de Heer en toch, evenmin als de tweede, zoon uit Matth. 21 : 30, het werk in de wijngaard verrichten, of het niet in de juiste gezindheid doen.