Nehemia 3 – Eljasib (2 + slot)
Veiligheid en afzondering
Bij de eerste kennismaking met de hogepriester Eljasib krijgen we een zeer gunstige indruk van hem. Hij behoorde tot hen, die uit de Babylonische ballingschap waren teruggekeerd. In Nehemia 3, waar de herbouw van Jeruzalems, muur beschreven wordt, wordt hij als eerste genoemd. Met zijn broeders, de priesters, herbouwde hij de Schaapspoort.
Hoe gelukkig als zij, die een vooraanstaande plaats innemen, hun verantwoordelijkheid beseffen. Het bouwen van de muur en de poorten behoorde niet tot de gewone taak van Eljasib. Maar het was een werk naar Gods gedachten en hij schaamde zich niet om zijn aandeel in dit werk te leveren, zoals de aanzienlijken onder de Tekoïeten (Nch. 3 :5). Jeruzalems muur had een dubbele functie.
In Neh. 7 : 1-3 lezen we dat Nehemia de muur laat bemannen ter beveiliging tegen de vijand. In hfdst. 13:19 staat dat de visverkopers en andere handelaren, die de sabbat ontheiligden, werden buiten gesloten. De muur is dus een symbool van veiligheid, maar ook van afzondering. Zoals Jeruzalem omringd was door vijanden, waarin ook het kwaad trachtte binnen te dringen, zo bevindt de gemeente, die in de toekomst als het hemels Jeruzalem zal neerdalen uit de hemel, zich nu in een vijandige wereld. Maar ook in een christenheid waar het kwaad de overhand heeft gekregen. Geestelijk toegepast, moeten wij een muur bouwen.
Dat wil zeggen, dat we ons moeten afzonderen van alles wat in strijd is met Gods gedachten. We moeten er ook ernstig voor waken dat geen wereldse gebruiken of menselijke instellingen houvast krijgen in ons persoonlijk leven of in ons leven als gelovigen gezamenlijk.
Onvoldoende geestelijke kracht
Jeruzalem was de plaats waar God zijn heiligdom gevestigd had. Daar woonde Hij in het midden van zijn volk. Maar ook de twee stammen waren ontrouw geworden en moesten uit het land worden verdreven. De heilige stad en de tempel werden verwoest. Maar 70 jaar na de eerste wegvoering kwam er een verandering in de geschiedenis van Gods volk. Onder leiding van Zerubbabel en Jesua keerden vele Joden terug om de tempel te herstellen. Zij wilden hun God weer dienen op dezelfde plaats waar hun vaderen het vroeger hadden gedaan, naar het uitdrukkelijke voorschrift van Jehova. Later werkte God in het hart van Ezra, de schriftgeleerde, om terug te keren en het volk de wet te leren. Het doel van Nehemia, die nog later uit Babel terugkeerde, was om de muur van Jeruzalem te herbouwen. Daardoor zou het handjevol Joden beschermd worden voor de vijand en bewaard blijven voor vermenging met het kwaad. De geschiedenis van het joodse volk heeft zich herhaald in die van de gemeente.
Er is niet veel overgebleven van de dienst en de volharding, die gevonden werden bij de gelovigen van de eerste christengemeenten. In plaats van te vertrouwen op God, de door zijn Heilige Geest de gemeente bestuurde, heeft men zelf leidslieden aangesteld. Allerlei wereldse gebruiken zijn binnengedrongen in de christelijke kerk, zodat zij in de middeleeuwen weinig meer leek op de gemeente in haar eerste openbaring. Daarna heeft de hervorming de mens er wel toe gebracht terug te keren tot de rechtvaardiging door het geloof zonder eigen werken, maar het was slechts een gedeeltelijke terugkeer. Er was geen sprake van het herstellen van een dienst in de gemeente overeenkomstig het Woord van God.
Gode zij dank heeft God echter in de harten van vele gelovigen gewerkt om verder terug te gaan dan de hervormers hadden gedaan. Deze gelovigen verlieten het geestelijk Babylon, dat een toonbeeld was van een volkomen verwarring. Zij zonderden zich af van alles wat tegen het Woord van God indruiste. Wij kunnen slechts de wens uitspreken dat velen daarin mogen volharden in alle eenvoudigheid en nederigheid.
Onverschilligheid
In de dagen van Eljasib konden de Joden in verschillende groepen worden verdeeld, onderscheiden naar hun houding betreffende de opdracht en het werk van God. In deze tijd kan men een bijna gelijksoortige verdeling maken van de christenen. Toen Eljasib Babel verliet, bleef de massa der joden daar rustig wonen. Ze hielden dus geen rekening met de eredienst die in Jeruzalem hersteld zou worden.
Met het grootste deel van de christenheid is het nu niet veel anders gesteld. Ze hechten weinig of geen waarde aan de voorschriften, die God in zijn Woord gegeven heeft over de wijze waarop de gelovigen moeten samenkomen. Men bekommert er zich b.v. niet om, dat het algemeen priesterschap van de gelovigen niet wordt erkend, waardoor de praktische leiding van de Heilige Geest uitgeschakeld wordt.
In de tweede plaats lezen we dat er Joden uit Babel teruggekeerd waren, die niet meebouwden aan de muren van Jeruzalem. Hun houding getuigde ten dele van gehoorzatmheid, maar toch ook van onverschilligheid. Gelovigen die hetzelfde doen als deze Joden, zijn er nu ook. Ze willen in zeker opzicht wel gehoorzaam zijn aan Gods Woord en samenkomen op een schriftuurlijke wijze. Maar ze willen niet meedoen aan het bouwen van muren en poorten. Ze zijn van mening dat al die muurtjes de verdeeldheid in de christenheid maar groter maken. Naar hun gedachten moeten de muren juist worden afgebroken, om de heerlijke eenheid van alle christenen te vertonen. Ogenschijnlijk is daar veel voor te zeggen, maar praktisch is het onuitvoerbaar.
Er waren ook Joden, die wel meebouwden, maar wier bouwwerk eigenaardige gebreken vertoonde. Uiterlijk deden ze mee aan het beveiligen van de stad, maar door hun praktische leven haalden ze juist het kwaad binnen. In het slotartikel zullen we zien, dat Eljasib één van deze Joden was. Helaas, lijken vele gelovigen, die de eenheid des geestes willen bewaren in de band des vredes, op hem. Ogenschijnlijk zijn ze heel trouw. De onderlinge bijeenkomst laten ze niet na. Maar hun persoonlijk leven, en in het bijzonder hun gezinsleven, zet de deuren wijd open voor allerlei soort van kwaad, waardoor het getuigenis schade lijdt.
Tenslotte waren er gelukkig ook Joden, die met een voorbeeldige ijver de muur hielpen bouwen. In Neh. 3 : 13 en 20 is zelfs sprake, van hen, die een extra aandeel leverden voor de herbouw.
Geve de Heer dat we op deze Joden mogen lijken. Moge Hij ons bewaren voor alle fanatisme en hoogmoed, zodat we ons met standvastigheid afgezonderd houden van alles wat ons persoonlijk en gemeenschappelijk getuigenis aantast.
Eljasib (slot)
De functie van een poort
In het vorige artikel merkten we op dat Eljasib en zijn broeders de Schaapspoort bouwden. Een poort is als het ware een onderdeel van een muur en heeft dan ook dezelfde taak. Maar ze heeft nog een bizonder doel. Ze moet niet alleen beveiligen tegen vijanden en kwaad, maar ook iets kunnen doorlaten. De poort moet geopend en gesloten worden op de juiste tijd en voor de juiste personen.
De poorten moeten openstaan, opdat de inwoners van de “Godsstad” kunnen uitgaan om de blijde boodschap van Gods genade te prediken. En door die open poort wordt de verloren zondaar, als hij zich tot Christus heeft bekeerd, met blijdschap ontvangen te midden van de gelovigen. Wel mogen we ons afvragen of onze poorten in dit opzicht goed functioneren.
Maar de poorten moeten gesloten worden en dus met de muur een geheel vormen voor allen, die het met Gods heiligheid niet zo nauw nemen, zoals de vishandelaars uit Tyrus in Nehemia’s tijd. In dit licht moeten we Eljasibs werk zien. Met zijn broeders bouwde hij maar niet een stuk muur, neen hij bouwde de Schaapspoort.
Zonder slot en grendel
Zo op het eerste gezicht Iiikt het of hij evenveel zorg heeft voor de schapen Gods, als de goede Herder, die eeuwen later bij diezelfde poort een man genas, die reeds 38 jaar ziek was geweest (Joh. 5 : 2). Nadere beschouwing van Eljasibs leven, zal ons echter het tegendeel leren. Toch wordt hij bij de opsomming van de namen in Nehemia 3 het eerst genoemd. Dat hoeft ons niet te verwonderen, want God behandelt elk mens naar de positie, die hij inneemt, maar Hij merkt ook altijd eerst het goede op, dat Hij met zijn alziend oog ontdekt. We zien dat zo duidelijk in Openb. 2 en 3. In dit opzicht moeten wij het goddelijk voorbeeld volgen. Dat wil echter niet zeggen, dat we blind moeten zijn voor de fouten in iemands handelwijze. Als we Eljasibs leven verder onderzoeken, dan doen we dit niet om zijn fouten op te sporen en hem op grond daarvan te veroordelen. We laten dit over aan “Hem, die rechtvaardig oordeelt”. Maar wel willen we de waarschuwende lessen, die God ons door middel van deze man geeft, overdenken en ter harte nemen. Welnu, bij Eljasibs arbeid vallen ons twee dingen op. Ten eerste zien we in Nehemia 3 een merkwaardig verschil tussen de verzen 1 en 3. Van de Schaapspoort lezen we, dat haar deuren werden opgericht.
Maar van sloten en grendels horen we niets. Bij de Vispoort, die gebouwd werd door kinderen van Senaä, lezen we wel dat deze belangijke onderdelen werden aangebracht. Zou de geïnspireerde schrijver vergeten hebben dit in vers één er bij te zetten? Ik geloof het niet. In de eerste plaats wordt het uitdrukkelijk genoemd bij de bouw van de poorten (vers 3, 6, 13, 14, 15). In de tweede plaats echter wordt hier een zo minutieus verslag gegeven van de werkzaamheden, dat elke onachtzaamheid uitgesloten moet worden geacht. Dan laten we nog buiten beschouwing het feit, dat Gods Geest de uiteindelijke auteur is, die geen weglatingen zonder doel toelaat. Eljasib heeft dus bij de door hem gebouwde poort geen slot en grendel aangebracht. Wat heb je aan een poort, die niet op slot kan?
Helaas zijn er veel gelovigen, die enerzijds goed doen, door de poorten wagenwijd open te zetten om het evangelie de wereld in te dragen. Anderzijds vinden ze het echter erg bekrompen, enghartig en hoogmoedig, om de poorten te sluiten en te grendelen voor hen, die met slechte bedoelingen de stad wensen te betreden.
Ons eigen huis
Er is echter meer. In dit hoofdstuk treffen we verschillende mensen aan, die de muur bouwden vlak voor hun huis of kamer. Dit kan een gunstige en ongunstige betekenis hebben. Als een Israëliet alleen voor zijn eigen huis bouwde en meende daarmee klaar te zijn, dan toonde hij wel een zeer egoistische inslag. Ik wil er echter liever de les uit trekken, dat de beveiliging van de gemeente en de afzondering van de wereld beginnen bij eigen huis. Wie zal voor het geheel zorg kunnen dragen als zijn eigen huis niet een voorbeeld is? Is het niet merkwaardig, dat uit vers 20 en 21 blijkt, dat de muur voor zijn eigen huis Eljasib koud gelaten heeft, want die heeft hij niet zelf hersteld. Bovendien vinden we bij Eljasib geen enkele toevoeging, dat hij zeer vurig arbeidde of iets extra’s deed, zoals o.a. bij de personen die genoemd worden in vers 4 en in vers 21. Van een hogepriester hadden we dat toch zeker verwacht.
Zo zien we Eljasib als een man, die zich aan zijn stand verplicht gevoelde mee te bouwen, maar die dit werk toch niet deed met zijn gehele hart.
Vermenging met het kwaad
Wanneer we niet meer wisten van Eliasib dan wat ons in Nehemia 3 vermeld wordt, zou deze gevolgtrekking wat gezocht en voorbarig Zijn. Maar het vervolg van zijn geschiedenis zal onze conclusie rechtvaardigen.
In Nehemia 13 zien we dat de teruggekeerde Israëlieten in de wet van Mozes lezen dat de Ammonieten en de Moabieten niet in de gemeente van God mochten komen. Vele Israëlieten hadden zich met deze volkeren vermengd. We zouden mogen veronderstellen, dat Eljasib ernstig tegen dit kwaad zou hebben gewaarschuwd. Het tegendeel is echter waar. Eljasib heeft zelfs een slecht voorbeeld gegeven. Tijdens de afwezigheid van Nehemia was Eljasib bloedverwant geworden van een Ammoniet. En nog niet eens van de eerste de beste, n.l. van Tobia, de Ammonietische knecht van Sanballat, die met Zijn meester en met Gesem de Arabier de grote tegenstanders van Nehemia waren. Meer nog, Eljasib, die als priester moest waken voor de heiligheid van het huis des Heren, richtte voor Tobia een grote kamer in, in de voorhoven van de tempel. Vindt u nu de conclusie, uit hoofdstuk 3 getrokken, nog te gewaagd? Wat Nehemia 3 ons in beeld laat zien, toont hoofdstuk 13 ons in werkelijkheid. Tenslotte lezen we nog, dat één van Eljasibs kleinkinderen trouwde met de dochter van Sanballat, zodat Nehemia hem moest wegjagen omdat hij het priesterschap verontreinigd had. Hier zien we waar het gebrek aan zorg voor zijn eigen huis toe leidde.
Zo geeft Eljasibs geschiedenis ons een ernstige waarschuwing. Iets doen voor de Heer is mooi, maar het moet goed gedaan worden, met ons gehele hart, en onze dienst moet beginnen bij ons eigen huis. We hebben er acht op te geven, dat we als priesters het priesterschap niet verontreinigen. Geve de Heer dat we ons persoonlijk en gemeenschappelijk afzonderen van het kwaad, dat in de wereld en de christenheid wordt gevonden, zodat we in geestelijk opzicht goede bouwers, van “Jeruzalems muur” mogen zijn.