Punten ter bespreking betreffende het “zwijggebod” en “leerverbod”
Over het zwijgen van zusters in de gemeenten (1 Ko 14:34) is in de “vergaderingen” in ons land een verschil van mening ontstaan dat nogal eens tot heftige discussies en zelfs tot wederzijdse beschuldigingen heeft geleid. Dat is niet tot eer van de Heer en evenmin tot zegen voor de gelovigen. We zullen allen moeten bedenken, dat:
a. we niet bij voorbaat elke andere mening dan de onze als onbijbels afwijzen en er dus niet over willen praten;
b. we de ander serieus moeten nemen en hem/haar geen onzuivere motieven mogen toedichten. Hiervan geldt “oordeelt niet opdat ge niet geoordeeld wordt”;
c. stemverheffing een argument niet sterker maar eerder zwakker maakt om van scherpe bewoordingen maar te zwijgen, we moeten altijd “vriendelijk” blijven;
d. we een mening niet voetstoots aannemen omdat die in ons straatje past. We zullen elke mening moeten toetsen aan de Schrift;
e. redeneringen niet hetzelfde zijn als daadwerkelijke argumenten. De opmerking als “het is altijd zo geweest” heeft net zo weinig zeggingskracht als “er wordt tegenwoordig door velen zo gedacht”
Ter informatie
I. We onderscheiden in het algemeen twee opvattingen te weten de oude opvatting aan te duiden als “O” en de nieuwe aan te duiden als “N”;
II. Als beide opvattingen op bepaalde punten overeenstemmen geven we die aan als“A” d.w.z. algemeen aangenomen.
N.B. Van mening N is het moeilijk een bepaalde opvatting weer te geven, omdat er nogal wat wijzigingen bij de diverse voorstanders zijn ingetreden. Clementie dus met mijn weergave
1) De scheppingsorde
“A”:
De voorschriften voor de man en de vrouw gaan uit van de zog. scheppingsorde (a):
nl. dat de man het hoofd is van de vrouw. Dat wordt gebaseerd op het feit, dat
- de man eerst geschapen is en pas daarna de vrouw;
- de man niet geschapen is om de vrouw, maar de vrouw om de man;
- de vrouw uit de man geschapen is.
de man is echter door de vrouw eerst echt man. Zie 1Ko.11:3,8,9, 11,12;1Tm.2:13
en wat het leer- en heersverbod betreft (mede) daarop dat bij de zondeval (b) de vrouw verleid is. Zie 1Tm.2:13,14.
Hier doet zich al een verschil van mening voor:
O. dit hoofdschap geldt algemeen voor “de” man en “de “vrouw.;
N. dit hoofdschap ziet slechts op familieverhoudingen.
Besprekingspunt: wat zegt 1Kor11:3,4 precies; wat houdt “hoofdschap” in.
Zie art. WJO in Bode Expres jrg140 nr 10
A Het is een vrouw niet toegestaan te leren of een voor het geheel geldende leidende funktie
uit te oefenen, waardoor zij over de man zou gaan “heersen”. Dit is niet de zo algemeen geldende mening meer. Onder hen die we met N aanduiden zijn er die daar namelijk andere gedachten over huldigen
2) Tijdgebonden?
A
De zaken a en b blijven altijd geldig: de daarop gefundeerde voorschriften (afgezien van de uitleg) mogen dus niet tijdgebonden verklaard worden. De opvatting “dat geldt
alleen voor toen” is onaanvaardbaar. Met de uitspraak “daar is geen man of vrouw” (Gl. 3:28,29)
heft Paulus het scheppingsonderscheid niet op. Zusters zijn net zo goed als broeders leden van het
lichaam van Christus en hebben net zo goed gaven. Het vraagstuk gaat niet over het bezit, maar over het gebruik van de gaven.
3) Gemeentelijke samenkomst
Cruciaal voor de bepaling van de reikwijdte van a en b is de vraag of het onderscheid tussen gemeentelijke samenkomst en niet-gemeentelijke samenkomst terecht is.
N dit onderscheid is niet terecht, maar door “de broeders” in het leven geroepen. De Schrift kent dit onderscheid niet. 1Ko.11:5 (zie ook vers 16) heeft te maken met het samenkomen van de
gemeente. Uit dat vers volgt dat zusters in de samenkomst mogen voorgaan in gebed en mogen profeteren (mits ze het hoofd bedekt hebben?). De reikwijdte van 1Ko.14:34 beperkt zich dus tot “spreken” in de zin van leren.
O dit onderscheid is wel terecht, bijbel en praktijk geven er aanleiding toe. In plaats van gemeentelijke samenkomst liever spreken over een samenkomst zoals bedoeld in 1 Ko11:17,20 (33,34)14:23,26
In 1 Ko 14:34 staat dat de vrouw moet zwijgen in de gemeenten, dus 1 Ko11:5 slaat niet op een samenkomst zoals bedoeld in 1 Ko11:17, 20, (33,34); 14: 23, 26, 34
4) Waar het onderwijs over de samenkomst van de gemeente begint
N Het onderwijs van 1 Ko 11:1-16 loopt ononderbroken door in vers 17 en vervolgens.
O Het onderwijs over de samenkomst van de gemeente begint pas in 1 Ko11:17.
5) De reikwijdte van 1 Ko14:34
A
Het zwijgen en niet spreken betekent niet constant de lippen op elkaar houden, want
- het zwijgen wordt nader verklaard als niet spreken;
- anders zouden zusters ook niet mogen zingen of amen zeggen;
- elke tekst moet verklaard worden vanuit de context ofwel de samenhang.
N
Het zwijgen slaat niet op bidden en profeteren (zie 1 Ko 11:5). Het is ook niet absoluut bedoeld, maar ziet op zwijgen in een bepaald geval. Diverse mogelijkheden:
a. het ziet op niet in talen mogen spreken (i.v.m. 1 Ko 14: 28);
b. het ziet op het niet ontvangen/ weergeven van een openbaring (i.v.m. vs 30);
c. het ziet op het niet mogen oordelen over wat een ander zegt (i.v.m. vs 29);
d. het betreft dat zusters geen kritische vragen mogen stellen in het algemeen of mogen reageren op wat de man van de vrouw gezegd heeft (vs. 35).
O
a. Het zwijgen ziet niet op wat broeders en zusters gezamenlijk doen (meezingen, amen zeggen) maar op uitingen individueel waarbij een zuster zou optreden zoals een broeder dat individueel doet;
b. het zwijgen wordt niet beperkt tot (tijdelijk) zwijgen in een bepaald geval (zoals in vers 28 en 30) maar tot (algemeen geldend) zwijgen in de (samenkomst van de ) gemeenten;
c. vers 34 slaat terug op wat vanaf vers 26 te berde is gebracht.
d. het stellen van vragen betreft iets willen leren, dus informatief vragen stellen over dat wat te berde
is gebracht..
6) Bidden en liederen opgeven
Blijft de vraag of deze beperking ook geldt voor het bidden en liederen opgeven:
N nee, want 1 Ko 11: 5 staat het bidden en zelfs het profeteren toe.
O ja, in 1 Ko11:5 wordt bidden gecombineerd met profeteren: als 1 Ko 14:34 terugslaat op vers 26-33 waar profeteren genoemd wordt en deze uiting aan zusters niet toegestaan wordt, dan ligt het in de lijn dat ook voorgaan in gebed onder het zwijggebod valt.
A Over liederen opgeven spreekt 1 Ko 14. niet expliciet. Het is de vraag waar “een ieder heeft een psalm” op slaat, het kan zien op het spontaan uiten van een lofzegging.
7) Argumenten vanuit OT
N
In het OT lezen we over diverse vrouwen die aktief zijn in een openbare dienst. Denk aan Debora
die optreedt als richter; Hulda die optreedt als profetes.
O
In het OT zien we dat er geen priesteressen dienst deden bij de tempel als het volk door hen tot God
naderde.
N.B. argumenten vanuit het OT zetten geen zoden aan de dijk, omdat er pro en contra argumenten zijn en er dan verschil van mening ontstaat welke argumenten het zwaarst wegen.
8) Gebod van de Heer
N
Deze uitspraak mag niet overbeklemtoond worden, want die slaat terug op alles wat Paulus daarvoor geschreven heeft.
O
Er staat niet dat het geboden (meervoud) van de Heer zijn, maar een gebod.(enkv.). Afgezien daarvan valt het zwijggebod in ieder geval onder dit gebod van de Heer.
A
Deze uitspraak geeft aan dat we (welke uitleg we ook toegedaan zijn) deze kwestie nooit als van geen belang mogen beschouwen!
9) De term broeders
N
Deze term omvat vaak niet alleen de mannelijke gemeenteleden, maar ook de vrouwelijke.
O
Er zijn gevallen waar de term “broeders” enkel op mannen duidt. Per geval moet dit bekeken worden.
Omdat er sprake is van het hebben van een leer en Paulus volgens 1 Tm 2: 12 het leren door vrouwen afwijst ligt het voor de hand onder broeders in vers 26 alleen mannelijke gemeenteleden te verataan.
10) De term ‘een ieder’
N Het woord “ieder” van vers 26 is algemeen gesteld en omvat broeders en zusters.
O De context van vs 26 houdt een beperking van dit woord in tot “de broeders”.