Betreft: Ef. 2:20; Rom. 15:20; 1 Kor. 3:10, 11;
De Gemeente wordt gezien 1) als het gebouw zoals God het bouwt en 2) als het gebouw zoals het tot stand komt door het werk van mensen. In het eerste geval wordt de Gemeente beschouwd als een volmaakt gebouw, waar geen verkeerd materiaal aan te pas komt. In het tweede geval zien we de Gemeente als een gebouw waar door menselijk toedoen verkeerde materialen bij verwerkt zijn.
1) De Gemeente als gebouw van God. Van de Gemeente is Jezus Christus:
a. De rots waarop de Gemeente wordt gebouwd (Matt. 16:18);
b. Het fundament (1 Kor. 3:11);
c. De hoeksteen van het fundament (Ef. 2:20);
d. De levende steen (1 Petr. 2:4).
Hij is dat alles tegelijk, zoals de gelovigen zowel de stenen van het huis zijn als de priesters die erin dienen (zie 1 Petr. 2:4 en 5). De Schrift gebruik deze voorstellingen zeer flexibel. Wij zouden zeggen: hoe kun je nu tegelijk een steen van het huis en een priester in het huis zijn? In de Bijbel worden wat dat betreft diverse voorstellingen gegeven die alle op zichzelf een bepaald aspect in het licht willen stellen. Met de rots wordt de onwankelbaarheid van de ondergrond aangeduid. Met fundament wordt aangegeven dat er een bodem is gelegd waarop verder gebouwd wordt. De hoeksteen is een steen waar èn de andere stenen van het fundament èn de bovenbouw op steunt. Met de levende steen wordt aangegeven dat het om een bouwwerk gaat waarbij Christus de steen is die leven heeft en wedergeboren mensen worden als levende stenen daarop gebouwd.
2) De Gemeente als gebouwd door mensen. Eigenlijk moeten we dit uitgebreider omschrijven, namelijk: de Gemeente als een gebouw tot standgekomen door het werk van mensen in opdracht van God. Zo gezien is het uiteindelijk ook het gebouw van God, maar met de mens als arbeider in dienst van God (zie 1 Kor. 3:9). In de heidenwereld is de Gemeente ontstaan door de prediking van Paulus. Hij heeft van de Gemeente daar het fundament gelegd (1 Kor. 3:10). Maar in feite was dat fundament eral, het is al gelegd, want het fundament is Christus. En die is door God als fundament van de Gemeente gegeven. Om de Gemeente in het leven te roepen is het echter nodig dat Christus gepredikt wordt. Welnu, Paulus heeft dat in de heidenwereld gedaan door Christus te prediken. Bedoelt hij daarmee te zeggen, dat Christus alleen het fundament is van het christelijk geloof, van de christelijke geloofsleer? Nee, want we moeten de prediking nooit losmaken van wat ze uitwerkt. Zo wordt in Matt. 13 het zaad vereenzelvigd met wat eruit spruit. Het zaad is het woord, wat eruit spruit zijn de mensen op wie het woord invloed uitoefent. Paulus heeft door de zuivere prediking van het evangelie praktisch het fundament van de Gemeente in de heidenwereld en dus ook te Korinthe gelegd. Door zijn prediking kwamen mensen tot geloof in Christus en werd de Gemeente daar ter plaatse zichtbaar. Het absolute fundament is Christus; wie iets anders predikt, predikt geen christendom, maar een menselijke filosofie of een pseudoreligie.
Paulus heeft door Christus te prediken dus overal het grondleggend werk verricht, waardoor overal in de diverse plaatsen in de heidenwereld gemeenten ontstonden. Na zijn vertrek breidde zich dat werk plaatselijk uit en werden ook omliggende steden en dorpen met het evangelie bereikt. Ook kwamen andere predikers in het gebied waar Paulus het eerste werk had verricht. Deze predikers moesten er nu op letten met goed materiaal te bouwen, te weten met goud, zilver en kostelijke stenen en niet met hout, hooi of stro. Helaas is dat laatste in de loop der tijden wel gebeurd met als gevolg dat het gebouw zoals God het bouwt door het werk van de Geest aan de harten van mensen en het gebouw zoals het mede door toedoen van dienstknechten tot stand komt, niet meer identiek zijn.
In Rom. 15:20 gaat het net als bij Paulus in 1 Kor. 3:10 over het grondleggende werk dat anderen in andere gebieden gedaan hebben. Paulus wil niet in die gebieden werken, maar liever op braakliggend terrein waar nog geen predikers geweest zijn.
We kunnen dus onderscheiden:
a1 Het fundament Christus (1 Kor. 3:11), dat God/Christus gelegd heeft door Zijn Zoon/Zichzelf voor ons over te geven.
a2 Het fundament van apostelen en profeten waarvan Christus de hoeksteen is (Ef. 2:20). Dan denken we eraan dat de apostelen en profeten door wat ze gedaan en geleerd hebben mede het fundament van de Gemeente vormen. We letten dan op het historisch ontstaan van de Gemeente, die zich wat haar wezen betreft moet richten naar dat wat de apostelen geleerd hebben.
b. Het fundament Christus (1Ko 3:10) door Paulus gelegd. Dat ziet op zijn prediking aangaande Christus en de resultaten daarvan in de heidengebieden waar hij werkte. Paulus predikte Christus zoals God Hem als fundament gegeven had (zie a1). N.B. Hij legde niet het fundament van apostelen en profeten. Hij behoorde immers zelf tot de apostelen.
c. het fundament gelegd door andere predikers. Dat ziet op het grondleggende werk dat deze predikers in andere gebieden dan waar Paulus het eerst kwam, hebben verricht.
d. het fundament van God genoemd in 2 Tim. 2:19. Dit is meer abstrakt bedoeld. Het gaat om een vaste grondslag van God, een onwankelbaar grondprincipe.