022 Mattheüs 16:15-20 opnieuw bekeken


In verband met diverse publicaties en uitspraken over erkenning van besluiten van een vergadering, leek het me goed toe het schriftgedeelte dat daarbij een hoofdrol speelt, te weten Matt. 18:18-20, nog eens puntsgewijs onder de loep te nemen en ter toetsing aan belangstellenden voor te leggen. Dit onderwerp is ook al behandeld in “Ga het na-reeks” nr. 2, maar ik behandel het hier overzichtelijker en iets uitgebreider.

In de laatste jaren is er nogal wat onrust ontstaan over verschillende dubieuze uitsluitingen in binnen-en buitenland. Daarbij dreigen twee gevaren, namelijk (a) dat men besluiten van vergaderingen bij voorbaat al niet meer serieus neemt; (b) dat in de praktijk gelovigen min of meer gedwongen worden om besluiten te (blijven) aanvaarden waar ze voor hun geweten niet (meer) achter kunnen staan. Daarbij speelt de uitleg van bovenstaand schriftgedeelte een niet onbelangrijke rol. Natuurlijk wil de Heilige Geest ons Gods gedachten duidelijk maken. Maar daarvoor hebben we ook elkaar nodig want van ieder van ons is het kennen beperkt. Toetsing van uitleggingen is dus geen overbodige zaak.

God is de bron van alle gezag. Zijn woord is de hoogste gezagsbron op aarde.

1) Er is uiteindelijk maar één gezagsbron waartoe alle andere vormen van gezag te herleiden zijn en dat is de drie-enige GOD. Die God heeft:
a) soeverein gezag. Dat wil zeggen: Hij ontleent zijn gezag aan niemand en is ook aan niemand verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van zijn gezag.
(b) onbeperkt gezag. Dat wil zeggen: Er is geen gebied in hemel en op aarde dat niet aan zijn gezag onderworpen zou zijn.
(c) onfeilbaar gezag. Beter gezegd: Hij oefent zijn gezag onfeilbaar uit. De Here God maakt geen vergissingen. Zijn beslissingen zijn altijd juist.

2) Alle gezag op aarde ( van overheid, ouders, gemeente) is afgeleid of gedelegeerd gezag. Zulk gezag:
(a) is dus niet soeverein, maar ondergeschikt aan het gezag van God;
(b) is niet onbeperkt, maar gebonden aan een bepaald gezagsterrein;
(c) wordt niet onfeilbaar uitgeoefend.
ad.b. Onze overheid heeft gezag in “haar” land, maar niet in het land van een andere natie. Ouders hebben gezag over hun kinderen, niet over de kinderen van de buurman. Zo heeft de plaatselijke gemeente alleen gezag ter plaatse en dan nog alleen over hen die zich christenen noemen.

3) Het voorgaande houdt in dat aan de plaatselijke gemeente niet in absolute zin het hoogste gezag (op aarde) gegeven is. Als dat wel zo zou zijn:

  • dan zou de gemeente gezag hebben over de Schrift, die het gezagsorgaan van God op aarde is. De Schrift heeft voor ons echter het hoogste gezag. Aan het Woord van God zijn wij, als gelovigen, allen onderworpen en alles wat we doen, zeggen of beslissen ( persoonlijk en gemeenschappelijk) heeft moreel geen enkel gezag als het tegen het Woord van God ingaat.
  • dan zou de plaatselijke gemeente niet aan de overheid onderworpen zijn wat burgelijke maatregelen betreft, maar de overheid aan de gemeente. In principe huldigde de Rooms-Katholieke kerk een dergelijk standpunt. Denk aan de Middeleeuwen. Toen probeerde men dat in praktijk te brengen.
  • dan zouden er heel wat hoogste gezagsorganen zijn, want er zijn immers vele plaatselijke gemeenten. Maar dan verliest het woord hoogste wel zijn betekenis. Er kan op een bepaald terrein immers maar één hoogste gezagsorgaan zijn.
    Als met de uitdrukking bedoeld wordt dat er boven de plaatselijke gemeente geen hoger, geestelijk gezagsorgaan is in de zin van een “meerdere vergadering” ; een classic; synode of iets dergelijks, dan kunnen we met de uitdrukking vrede hebben, hoewel een nauwkeuriger formulering aan te bevelen zou zijn.

4) Om het feit te staven dat de plaatselijke gemeente gezag heeft om besluiten te nemen, en dan vooral als het gaat om een besluit van uitsluiting, wordt vaak een beroep gedaan op Matt. 18:20. Dat vers spreekt echter niet over het gezag van de twee of drie vergaderd in de naam van de Heer of over het gezag van hun besluiten. Vers 20 slaat in eerste instantie terug op vers 19. Welnu, bij dat vers is een gezagsverhouding zelfs helemaal niet aan de orde. Vers 20 geeft alleen aan waarom de hemel een besluit van een gemeente erkent en waarom de Vader ( let op deze term in vers 19!) een eenstemmig verzoek van twee of drie gelovigen vergaderd in de naam van de Heer, verhoort. De aanwezigheid van de Heer te midden van de zijnen die in zijn naam vergaderd zijn, is de reden voor verhoring (vs.19). en voor erkenning (vs. 18). Verder gaat vers 20 niet.

5) Zoals hiervoor betoogd heeft de gemeente wel degelijk gezag om iemand uit te sluiten of weer te ontvangen, maar dat berust niet op vers 20, maar op vers 17 en 18. De gelovigen hebben gezag om iemand die zondigt en niet tot inkeer wil komen tot een heiden en een tollenaar te verklaren. Zo verleent God blijkens 1 Kor. 5:13 aan de gemeente het gezag om een “boze” uit het midden weg te doen.

6) Daar de gemeente geen (a) soeverein, (b) onbeperkt, (c) onfeilbaar gezag heeft, doen er zich drie problemen voor die zeer nauw met elkaar samenhangen en wel:
ad (a) Is een gemeente puur en alleen aan God verantwoording schuldig en hebben andere gemeenten (achteraf) geen enkele inbreng of kan een plaatselijke gemeente door andere gemeenten “tot de orde geroepen” worden als er door haar een verkeerde beslissing is genomen?
ad (b) De gemeente heeft alleen ter plaatse gezag, maar is de reikwijdte van haar besluiten ook alleen beperkt tot de gelovigen ter plaatse?
ad (c) Omdat een gemeente niet onfeilbaar is, kan ze dus verkeerde besluiten nemen. Erkent God zulke verkeerde besluiten en zijn andere gemeenten gehouden elk vergaderingsbesluit zonder meer te accepteren? Met daarbij de vraag wat de grond is van de erkenning van een vergaderbesluit. Deze vraagstukken willen we in de omgekeerde volgorde behandelen. Maar eerst nog even een algemeen punt.

7) Het is van belang te bedenken dat in Matth. 18:18-20 niets gezegd wordt over deze drie zaken. Alles wat we daarover zeggen berust dus op conclusies die we uit dit gedeelte trekken. Die conclusies kunnen juist zijn, maar ze zijn dat niet per defenitie. Laten we dus oppassen elkaar niet te verketteren als we niet allen tot dezelfde conclusies komen.
Nog een algemeen punt: De genoemde vraagstukken rijzen niet op, als er goede op de Schrift gefundeerde beslissingen worden genomen. Ze dringen zich echter wel op bij dubieuze uitsluitingsgevallen en dat helemaal als er plaatselijk geen eenstemmigheid over het besluit is.

Worden foutieve besluiten door de hemel erkend ?

8) Natuurlijk is het zo, dat als de hemel een besluit van gelovigen vergaderd in de naam van de Heer te A. erkent, alle andere vergaderingen gehouden zijn dat besluit ook te erkennen, want de gelovigen te B,C,D, enz. hebben dezelfde God en dezelfde Heer als die te A. De grote vraag is evenwel of “de hemel” elk besluit van een vergadering erkent en of zo’n besluit dus te allen tijde en onvoorwaardelijk bindend is voor alle andere gemeenten op aarde. En als dat niet het geval is, hoe er dan gehandeld moet worden om de eenheid te bewaren.

9) Onlangs schreef iemand dat foutieve besluiten door de hemel niet worden goedgekeurd, maar wel worden erkend, Er is immers sprake van “alles wat gij binden zult”. Een belangrijk uitlegkundig beginsel is echter dat we een tekst nooit mogen losmaken van zijn kontekst. Welnu, de uitdrukking “alles wat gij binden zult” slaat terug op vers 15-17 en in dat gedeelte is er geen twijfel aan dat de persoon in kwestie gezondigd heeft. Ook blijkt duidelijk dat hij zijn schuld niet wil belijden. We mogen ” alles” niet lezen als stond er “alles wat het ook maar is en hoe je het ook maar doet”. Het woord “alles” geeft ons geen vrijbrief om er maar “van alles” in te stoppen.

10) Een duidelijk geval van zo’n beperkte betekenis van het woord “alles” hebben we in 1 Kor. 6:12 en 10:23: “Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig”. Ook die uitspraak moet in zijn samenhang gelezen worden. Welnu, de samenhang in Matth. 18 maakt duidelijk dat het gaat om besluiten met betrekking tot daadwerkelijk kwaad (vs. 15) , waarbij geen berouw optreedt en waar uiterste voorzichtigheid en lankmoedigheid betoond is ( vs. 16,17). Alleen zulke gevallen van “ontbinden” of “binden” vallen onder het woord “alles” van vers 18.

11) Er is evenwel gesteld, dat het woord “alles” een uitbreiding zou aangeven van wat er in vers 15-17 aan de orde is. Uit vers 18 laat zich dat echter niet concluderen. Er is in vers 15-17 niet sprake van een beperkt voorbeeld van binding dat dan in vers 18 uitgebreid wordt tot “alles” wat de gemeente zal binden. Integendeel vers 18 geeft eenvoudig aan wat het effect van zo”n besluit van binden of ontbinden is waarover het in vers 17 gaat.

12) Vers 18 bevat wel een zekere uitbreiding, maar alleen in die zin, dat tegenover de ene handeling van vers 17 nu de tegengestelde handeling erbij betrokken wordt. Maar dat is geen uitbreiding van het begrip “alles”. Van uitbreiding van het betoog van de Heer is wel sprake in vers 19. Dat wordt daar echter duidelijk met het woordje “tevens” aangeduid. In vers 18 vind je iets dergelijks niet..

13) Wanneer we onder “alles wat gij binden zult” ook onterechte besluiten (van uitsluiting) verstaan, maken we God tot een (mede)auteur van het kwaad. Zal God zo onrechtvaardig zijn dat Hij onterechte “doodvonnissen accepteert (vlg. Naboth) ? Vergelijk van 1 Kor. 5:13 met Deut. 13:5 etc. geeft aan dat een uitsluiting uit de gemeente een “geestelijk doodvonnis” genoemd kan worden.

14) Veronderstel dat de gemeente te X iemand uit de gemeente te Y “uitsluit”, erkent de hemel dan zo’n geval van “ontbinden” (zo men wil van “binden”)? En heeft de gemeente te Y dit besluit te accepteren omdat de gemeente te X zegt dit besluit in de naam van de Heer genomen te hebben? De vraag stellen is haar beantwoorden. 15.Als men op grond van vers 20 stelt dat onterechte besluiten door de hemel worden erkend (vs. 18), dan moet men ook stellen dat onterechte gebeden door de hemel worden verhoord (vs. 19). Het gaat namelijk niet aan vs.18 onvoorwaardelijk te nemen en vers 19 niet, want vers 20 slaat wel niet uitsluitend, maar toch in eerste instantie, terug op vers 19.

16) Dat een gemeente niet onfeilbaar is, is onder ons in het verleden heel duidelijk naar voren gebracht. Maar dat gebeurde dan als volgt: Ouders zijn niet onfeilbaar, maar ze hebben wel gezag en daaraan hebben kinderen zich te onderwerpen. Zo ook is de gemeente niet onfeilbaar maar ze heeft wel gezag en daaraan hebben we ons te onderwerpen ook wanneer de gemeente verkeerde besluiten neemt.

17) Ten eerste moet daar echter deze beperking bij, dat als een gezagsorgaan iets eist dat tegen God ingaat, zij die aan het betreffende gezagsorgaan onderworpen zijn God meer te gehoorzamen hebben dan de mensen. Dat geldt voor onderdanen t.o.v. de overheid. Dat geldt voor kinderen t.o.v. hun ouders. Dat geldt ook voor leden van de gemeente t.o.v. de gemeente als zodanig.

18) Ten tweede moet er deze beperking bij, dat de plicht om zich aan het betreffende gezag te onderwerpen, alleen geldt voor de personen die onder het betreffende gezag staan. Als gemeente A een verkeerd besluit neemt t.o.v. een van haar leden dan heeft zo’n lid zich daaraan te onderwerpen. Hij staat namelijk onder het gezag van zijn plaatselijke gemeente. Maar gemeenten B,C,D enz. staan niet onder het gezag van gemeente A. De vergelijking gaat dus niet op.

19) Veronderstel dat ouders een kind verbieden met hen aan tafel te eten. Hij moet dat in de kou in de schuur doen. Dat kind heeft zijn ouders te gehoorzamen. Hij staat onder hun gezag en dat is het gezag van de Heer. Maar als die ouders dat kind bij familie onderbrengen, zijn die dan ook gehouden deze rigoreuze straf toe te passen?! Als ze dat niet doen, erkennen ze dan niet het gezag van de Heer? Jazeker wel, maar ze vinden dat de betreffende ouders hun gezag verkeerd gebruikt hebben. Voor hen is de beslissing van de ouders niet automatisch met het gezag van de Heer bekleed.

20) Hetzelfde geldt voor gemeente B die om des gewetenswil een besluit van gemeente B voor zichzelf niet kan toepassen. Zij verwerpt daarmee niet het gezag van de Heer, maar voor haar is het besluit van A niet vanzelfsprekend met het gezag van de Heer bekleed.

De rijkwijdte van vergaderbesluiten

21) Voor een handeling als uitsluiting is de plaatselijke gemeente alleen verantwoordelijk. Ze hoeft andere gemeenten niet te consulteren en is niet van de toestemming van andere gemeenten afhankelijk. Dit volgt zowel uit Matt. 18:15-20 als uit 1 Kor. 5. Iedere gemeente is natuurlijk wel afhankelijk van de Heer wat het nemen van beslissingen betreft, maar niet van andere plaatselijke gemeenten.

22) We zijn huiverig voor de term “gemeentelijke zelfstandigheid” of “automomie”, maar hier zien we dat een plaatselijke gemeente zelfstandig is wat het nemen van beslissingen betreft, zoals die in Matt. 18 en 1 Kor.5 bedoeld zijn. Daaruit volgt ook dat de vergaderingen B,C,D, enz. geen verantwoording dragen voor een besluit van verg. A, want ze zijn bij de besluitvorming niet betrokken. Hebben andere gemeenten zich dan niets aan te trekken van de beslissing van een plaatselijke gemeente? Dat is niet de konsekwentie van het bovenstaande. Ze zijn echter niet “monddood” wat hun beoordeling van de uitsluiting door verg. A betreft.

23) Verg. A heeft een beperkt gezagsterrein, maar heeft het besluit van een vergadering geen verdere reikwijdte? Dat heeft het in principe wel, ik kom daar straks op terug. Op grond van de term “alles wat gij binden zult ‘op aarde’ heeft men geconcludeerd dat daarmee de reikwijdte van het binden is aangegeven, namelijk het hele aardse gebied. Die conclusie is echter onjuist. De term zegt alleen dat besluiten die op aarde genomen zijn door de hemel worden erkend. De term ‘op aarde’ komen we ook tegen in vers 19 en het is duidelijk dat er daar niet aan het hele aardse terrein gedacht wordt. Welnu, dan is dat in vers 18 ook niet het geval.

24) Een plaatselijke gemeente heeft geen gezag over andere gemeenten. Maar heeft een besluit van een gemeente genomen in de naam van de Heer geen zeggingskracht voor andere gemeenten? Dat heeft het zeker, maar is elk besluit ook werkelijk in de naam van de Heer genomen? Dat is namelijk nog maar de vraag.

25) Een plaatselijke gemeente is niet onfeilbaar. Dat op zichzelf brengt al met zich mee, dat ze nooit onvoorwaardelijke erkenning van haar besluiten door andere vergaderingen mag eisen. Een besluit genomen door gelovigen die belijden vergaderd te zijn in de naam van de Heer, is namelijk niet automatisch een besluit genomen in de naam van de Heer. Bij de besluitvorming kan er gebrek aan afhankelijkheid van de Heer geweest zijn, zelfs kan het vlees gewerkt hebben. In dat geval kan men zich trouwens in gemoede afvragen of men op dat moment wel werkelijk in de naam van de Heer vergaderd is.

26) Maar een plaatselijke gemeente is toch ter plaatse de openbaring van de hele gemeente? Ze is toch de openbaring van het ene Lichaam en van het ene Huis?! Dat houdt toch in dat het besluit van een plaatselijke gemeente geldt voor de hele Gemeente en dat niet omdat haar besluit Bijbels is, maar omdat ze als openbaring van het ene lichaam ter plaatse, gehandeld heeft?! De plaatselijke gemeente is inderdaad ter plaatse de openbaring van de hele Gemeente en dat zijn de gemeenten in andere plaats ook. Maar daarmee is niet alles gezegd.

27) De plaatselijke gemeente handelt namelijk niet namens de hele Gemeente. Dan zou ze een volmacht van de totale Gemeente moeten hebben en dat heeft ze niet. De plaatselijke gemeente behoort zo te handelen als de hele Gemeente behoort te handelen. Maar de totale Gemeente is bij haar handelen gebonden aan het Woord. En dat is de plaatselijke gemeente net zo goed. Het komt er dus wel terdege op neer dat een tuchtmaatregel schriftuurlijk moet zijn, eerst dan heeft een besluit absolute zeggingskracht..

Erkenning van besluiten door andere vergaderingen

28) Waarom erkennen we het besluit van een andere vergadering? Ten eerste doen we dat omdat een vergadering gezag heeft om besluiten te nemen ten aanzien van personen in haar midden. Dat gezag heeft God haar gegeven. We erkennen dat gezag. Ten tweede omdat wij ervan uitgaan, dat de betreffende vergadering haar gezag op een goede, bijbelse wijze laat gelden. Dat laatste is een zaak van vertrouwen. We vertrouwen erop dat als in A een persoon als een boze is weggedaan, hij ook inderdaad een boze is. Welnu, de Schrift verbiedt ons omgang met “bozen” te hebben. Dat geldt niet alleen voor de gelovigen te A., maar ook voor gelovigen elders.

29) Als echter een uitsluiting vragen oproept en de Heer onrust doet ontstaan, dan wordt het vertrouwen in de juistheid van de beslissing geschokt. Men zal zich in zo’n geval op de hoogte stellen van wat er aan de hand is. Blijkt de zaak niet te kloppen, dan zal men erop aandringen dat verg. A haar besluit intrekt. Doet ze dat pertinent niet, dan zullen gelovigen in andere plaatsen niet achter dit “doodvonnis” kunnen staan en dat aan A meedelen.

30) Let wel: vergadering B kan het besluit van A niet ongedaan maken. Ze mag zich net zo min op het terrein van A begeven als A dat mag op het terrein van B. B heeft haar eigen verantwoordelijkheid en die ligt op het vlak van het al of niet erkennen van het besluit dat men in A genomen heeft. B is er verantwoordelijk voor of ze de onterechte uitgeslotene weert van het avondmaal of hem ontvangt. Dat laatste natuurlijk pas als ze de zaak onderzocht heeft of voldoende vertrouwen heeft in het onderzoek van anderen en gebleken is dat de uitsluiting onterecht is..

31) Een foutieve beslissing van verg. A disqualificeert haar nog niet direct als een vergadering die wil samenkomen volgens de normen van de Schrift. We zullen het in zo’n geval in eerste instantie aan de Heer overlaten om alsnog de ogen van de gelovigen te A te openen voor de onjuistheid van hun beslissing. Een verder punt van overweging hierbij is of we met onkunde of met onwil bij A te maken hebben.

32) Als A blijft volhouden dat haar beslissing juist is, dan moet zij de consequentie van haar beslissing trekken en het contact verbreken met de vergaderingen die de door haar uitgeslotene ontvangen. Doet verg. A dit uiteindelijk niet dan is ze niet oprecht en is er reden haar daarop aan te spreken om tenslotte het contact met haar te verbreken.

Besluiten van de ene vergadering over een andere vergadering.

33) In het verleden is het gebeurd dat verg A (eventueel samen met verg. C en D) de gemeenschap met verg. B verbrak en dat men van andere vergaderingen onderwerping aan dit besluit verwachtte op grond van Matt. 18:18. Een dergelijk beroep is echter onterecht. In Matt.18:15-20 gaat het niet om het binden of ontbinden van gemeenten (vergaderingen), maar om het binden of ontbinden van personen. Hetzelfde geldt voor 1 Kor.5.

34) Wanneer men zich toch beroept op Matt. 18:18, dan zou dat inhouden dat alle gelovigen in B persoonlijk als “heidenen en tollenaars” zouden moeten worden beschouwd, want daar gaat het in dat gedeelte om. En als men zich baseert op 1 Kor.5, dan houdt het in dat alle gelovigen te B persoonlijk bozen zouden zijn. Dat gaat evenmin op. Kortweg gezegd: je kunt een vergadering niet binden of ontbinden in de zin van Matt.18:18. Evenmin kun je haar “uitsluiten” of “als boze” uit het midden wegdoen. Maar als er dan kwaad in zo’n vergadering wordt getolereerd, dan moet er toch wat gebeuren?! Inderdaad.

35) Als vergadering A (natuurlijk na onderzoek) ervan overtuigd is dat verg. B kwaad in haar midden tolereert en dat B dat niet wil oordelen of wegdoen, dan kan A de beslissing nemen geen gelovigen uit B in A te ontvangen en geen aanbevelingsbrieven voor B af te geven. Vergadering A treedt dan niet buiten haar gezagsterrein. Ze handelt in overeenstemming met de verantwoordelijkheid die ze ter plaatse heeft.

36) Als A van andere vergaderingen echter onderwerping aan of onvoorwaardelijke acceptatie van haar besluit eist, treedt zij wel buiten haar gezagsterrein. Geen enkele vergadering of groep vergaderingen kan in dit opzicht beslissingen nemen waar alle vergaderingen in de wereld vanzelfsprekend aan gebonden zouden zijn. We hebben daarvan geen voorbeeld en daarvoor geen aanwijzing in het NT. Een beroep op Hand. 15 gaat niet op, omdat er geen gemeente is die zich met Jeruzalem kan vergelijken en er geen broeders zijn die op de stoel van de apostelen kunnen gaan zitten.

37) Als verg. A tot haar eigen beslissing gekomen is om het contact met verg. B te verbreken omdat er kwaad getolereerd wordt, is ze moreel verplicht de gelovigen in andere vergaderingen daarvan op de hoogte te stellen. Wanneer deze vertouwen hebben in A, zullen ze eenzelfde houding tot b innemen. Mogelijkerwijs zal men in andere plaatsen zich zelfstandig op de hoogte gaan stellen van de situatie in B. Dat zal zeker het geval zijn als A haar beslissing niet met heel duidelijke argumenten onderbouwt.

38) De eenheid van de Geest wordt ook wat betreft beslissingen van de ene vergadering t.o.v. de andere niet gehandhaafd door erkenning van een besluit af te dwingen, maar daardoor dat alle vergaderingen handelen IN AFHANKELIJKHEID VAN DE HEER EN IN GEHOORZAAMHEID AAN DE SCHRIFT. Het erkennen van vergaderingsbesluiten is niet een juridisch-formele, maar een morele zaak.

39) In het verleden hebben zich diverse scheuringen voorgedaan, die men achteraf betreurt heeft. Na schuldbelijdenis kwam men in later tijden weer bij elkaar. Daarbij ging groep A niet over naar groep B of omgekeerd, maar men ging, na erkenning van wederzijdse schuld, weer samen. In feite erkende men daarmee dat de Heer zowel bij A als bij B was geweest en dus “boven de scheuring” stond. Bij scheuringen waar niet duidelijk zonde in het spel is, is er alles voor te zeggen (om althans voorlopig) met beide ‘groepen’ contact te blijven houden. Dit is niet in strijd met de eenheid van het lichaam. Men handelt juist zo om de eenheid van de gelovigen tot uiting te laten komen. Juist het niet ontvangen van gelovigen die geen gemeenschap met kwaad hebben is een verloochening van de eenheid van het lichaam.

Geen onafhankelijkheid

40) Als gelovigen in andere plaatsen een vergaderbesluit bij voorbaat ter discussie zouden stellen, zou dat betekenen: (a) dat ze onverschillig staan ten opzichte van de mogelijkheid dat zich kwaad in de Gemeente voordoet en ze dus niet waakzaam zijn wat de heiligheid van het huis van God betreft, of (b) dat ze hun broeders en zusters in andere plaatsen bij voorbaat een brevet van onvermogen geven om goede, op de Bijbel gegronde besluiten te nemen. Een dergelijk onafhankelijke houding is zondig.

41) Anders gezegd: als gelovigen te A het zuurdeeg uitgezuiverd hebben door de boze te verwijderen, hoe zullen de gelovigen in B dan dit zuurdeeg binnenlaten door de boosdoeners te ontvangen? Dat kunnen ze toch niet voor God verantwoorden?! Gaat hun de heiligheid van het huis van God dan niet aan? En als ze er niet heel zeker van zijn dat het besluit onterecht is, moeten ze er voor waken om overijld te handelen. Ze zouden daarmee de brs. en zrs. te A in gewetensnood brengen als deze wel overtuigd zijn van de juistheid van hun handelswijze. Ze riskeren daarmee ook dat er een scheuring zou ontstaan.

42) Punt ter overweging: Als een vrije Baptistenkring op grond van de Schrift een hoereerder uit haar midden wegdoet, is dat dan geen besluit genomen in de Naam van de Heer, omdat deze gelovigen op een andere wijze samenkomen dan wij?

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies