024 Brief over het vergaderen

Mattheüs 18
Beste J

Het artikel waar je op doelt was niet van mij, maar van mijn broer. Hij baseerde zich – als ik mij goed herinner- op het punt, dat er niet staat ‘waar twee of drie zich vergaderenWaarbij je dan het voltooid deelwoord ‘geworden’ er achter kunt denken. Dat ‘vergaderd zijn geworden’ betekent dan dat er iemand is die ons vergaderd, en dat is dan de Here Jezus. Mijn broer verbond daarmee de gedachte dat de Heer ons vergaderd op een door Hem bepaalde grondslag. Al voortbordurend op die gedachte krijg je deze conclusie: als gelovigen niet voldoen aan de (in de praktijk betekent dat: aan alle ) kenmerken van die grondslag dan zijn ze niet tot de Naam van de Heer vergaderd en is Hij daar dus niet in het midden. Dat leidde tot een zeer hoogmoedig groepsstandpunt: bij ons alleen is de Heer in het midden. Elders zegent Hij wel, maar Hij is er niet met zijn gezag. Over die kwestie denken we nu (terecht) anders.

In deel 1 van de ‘Ga het na’-reeks: ‘Met welke gelovigen vieren we het avondmaal’ heb ik daar al het een en ander van laten doorklinken en dat nog wat sterker in deel 2 ‘Erkenning van tucht in de Gemeente’. (Onderwijl is er ook een Ga het na 3 verschenen over de uitleg van Hebr.13:13 en 2Tim.2:19)

Dan ga ik nu puntsgewijs in op je vragen:

a Matt. 18: vers 15-17 moet gelezen worden in het licht van het voorafgaande. De Telosweergave geeft het verband aan met het woordje ‘nu’, de Statenvertalers drukken het uit met het woord ‘maar’. De nieuwe vertaling van het NBG geeft het verband niet uitdrukkelijk aan, maar we moeten een schriftgedeelte so-wie-so bekijken in het kader van de omliggende tekst. Welnu de inhoud van deze verzen laat zien in welke gezindheid we een broeder moeten benaderen (zelfs) als hij in de fout gaat. Dat is in harmonie met vers 10-14. En het woord ‘kleinen’ van vers 10 legt weer verband met ‘kleinen’ van 6.

b. Het ‘u’ van vers 17 staat in het enkelvoud en geeft aan hoe de gelovige die de zonde bij zijn broeder opgemerkt heeft en alles gedaan heeft om hem te winnen, tegenover de onberouwelijke ‘broeder’ moet staan. De kwestie is dan al in de gemeente geweest en het is ook al duidelijk geworden dat de betrokkene niet naar de gemeente heeft willen luisteren.

c. Vers 18 slaat direct terug op vers 17. Het geeft niet aan dat de broeder van vers 17 (hij die met ‘u’ wordt bedoeld) de zondaar heeft gebonden of ontbonden. Het zou namelijk heel vreemd zijn dat een christen individueel een andere christen zou kunnen binden of ontbinden. Er komt bij dat het ‘u’ van vers 18 in het meervoud staat. Evenmin is het aannemelijk dat de Heer zich richt tot de twaalf discipelen in hun situatie op dat ogenblik. In de hele ‘procedure’ is namelijk de gemeente ingeschakeld en die moest nog ontstaan. Er blijft niet anders over dan dat het binden of ontbinden slaat op de handeling van de gemeente. Daarvoor pleit namelijk ook dat er niet alleen van één actie sprake is, maar van twee: binden en ontbinden. Tevens kan 1Kor.5:13 aangevoerd worden ter ondersteuning van deze gedachte.
Bij dit vers rijst de vraag of ‘het gebonden of ontbonden zijn door de hemel’ automatisch geldt voor elke beslissing van de gemeente, dus ook voor onjuiste en onterechte beslissingen. Daarop ga ik bij de bespreking van vers 20 in.

d. In vers 19 wordt een verdergaande gedachte ontwikkeld, namelijk dat als twee van u, dat wil zeggen twee discipelen, twee gelovigen eenstemmig enige zaak of ‘iets’ zouden begeren, het hun ten deel zal vallen van ‘mijn’ Vader – dat is de Vader van de Heer Jezus – die nu ook onze Vader is. Wat is nu het verband tussen vers 19 en vers 18? Dit: in beide gevallen gaat het om iets dat de ‘hemel’ beslist. Iets waarop de gelovigen kunnen rekenen.

  • Er zijn uitleggers die vers 19 op een bidstond van de gemeente laten slaan, maar er is niets in
    de tekst dat daarop wijst. Er staat niet als ‘de gemeente’ eenstemmig iets vraagt, maar dat als’
    twee van u overeenstemmen over enige zaak, die zij maar zouden vragen. het hun ten deel zal
    vallen’.
  • Dit bezwaar heeft men trachten te ondervangen (en dat geldt nog sterker voor vers 20) door te stellen dat de Heer hier doelt op de kleinste vorm die een plaatselijke gemeente zou kunnen hebben. Zo in de zin van : ‘al zijn het er maar twee (of drie)’. Dit is echter puur menselijke redenering. Als we het gedeelte vanaf vers 15 in zijn geheel nemen dan is er sprake van een broeder die zondigt, van een tweede broeder die hem gaat vermanen, vervolgens worden er nog twee of drie getuigen genoemd. Dat zijn samen dus al vijf personen. Vervolgens wordt gesproken over de gemeente. Het gaat dus om veel meer dan twee of drie personen. De gedachte aan een gemeente die slechts uit twee of drie personen (broeders) zou bestaan, vindt geen enkele steun in dit gedeelte.
  • Ook is wel gesteld, dat de uitdrukking ‘enige zaak’ zou terugslaan op de tuchtkwestie van vers 18, maar ook dat staat niet in dit vers. Het gaat niet om een eenstemmige beslissing die moet worden genomen, maar over enige zaak die (welke ook maar) of ‘iets’ dat (wat het dan ook zijn mag) men zou vragen

e Vervolgens komt de cruciale uitspraak van vers 20. Dat dit vers terugslaat op vers 19 staat buiten kijf. Het woordje ‘want’ geeft dat aan. In bepaalde gevallen kan ‘want’, slaan op iets dat volgt, maar dat is hier niet het geval.
Dit vers 20 geeft aan waarom de bede van de twee of drie verhoord wordt door de Vader van de Heer Jezus Christus. De reden daarvoor is dat als twee of drie vergaderd zijn in de naam van de Heer, Hij daar in het midden is. Hoe zou de Vader een verzoek vanuit een dergelijk ‘gezelschap’ waar zijn Zoon in het midden is,’ kunnen negeren?!
Tot zover zijn er eigenlijk geen diepgaande problemen, maar die doemen wel op als we vers 20 nader gaan bekijken Er zijn onder ons in het verleden heel wat conclusies aan dit vers verbonden en de vraag is of we daarin niet veel verder gegaan zijn dan wat er bedoeld is.

f. Slaat vers 20 ook terug op vers 18?Gesteld moet worden dat niet zonneklaar uit vers 20 blijkt, dat dit vers ook terugslaat op vers 18. Dat moet ons voorzichtig maken om aan vers 20 conclusies te verbinden in verband met tuchtzaken en die conclusies anderen dwingend op te leggen. Er is echter reden om een verband te leggen met vers 18 en wel als volgt:
Vers 20 bevat geen beperking in deze zin, dat alleen als twee of drie gelovigen vergaderd zijn in de naam van de Heer om iets te vragen Hij in dat geval in hun midden is en in andere gevallen niet. Nee, dit vers geeft een algemeen beginsel aan: waar twee of drie gelovigen vergaderd zijn in zijn naam, daar is Hij in het midden. Dat is een vaststaand feit. Het is een verzekering van de Heer waarvan we op aan kunnen. Dat is vertroostend, versterkend bedoeld. Wanneer de gemeente samenkomt dan komt zij samen in de naam van de Heer en is Hij uiteraard ook in haar midden. We mogen er dan van uitgaan dat het feit dat de hemel beslissingen van de gemeente erkent (zie vers 18) dat berust op het feit dat de Heer in haar midden is.

g. Gaat het in vers 20 om het gezag van de Heer? Dat is in het verleden heel duidelijk gesteld en daaraan heeft men de conclusie verbonden dat een besluit van een vergadering (zelfs een totaal verkeerd besluit) automatisch bekleed is met het gezag van de Heer en ten allen tijde door de hemel wordt erkend.
Nu is één ding zonneklaar:in vers 20 wordt niets over gezag gezegd . Sterker: het gaat niet om een gezagskwestie en nog minder om een juridische zaak. Dat blijkt duidelijk als we kijken naar vers 19 waarop vers 20 in de eerste plaats terugslaat. In dat vers gaat het over de verhoring van het eenparig gebed en dat heeft niets met gezag te maken. God verhoort toch niet het gebed op gezag van de Heer Jezus die in het midden is van de bidders?! De Heer Jezus staat toch niet boven God, de Vader.
Dat de Gemeente gezag heeft of bevoegd is, beslissingen te nemen (we denken dan voornamelijk aan ‘uitsluiting’), volgt uit vers 17,18, als ook uit 1Kor.5

h. Wat zegt vers 20 nu eigenlijk? In het verleden hebben we gesteld dat dit vers de grondslag van vergaderen aangeeft en op zichzelf zou daar nog niets op tegen zijn (hoewel ik liever zou spreken van het wezen van het vergaderd zijn), als we het erbij gelaten hadden dat de persoon van Jezus Christus ons verenigt. Wij gingen echter verder en maakten uit aan welke eisen het vergaderen moet voldoen om te kunnen spreken van ‘vergaderd zijn in de naam van de Heer’. Daaruit vloeide voort dat een samenkomst van gelovigen die niet aan al deze eisen voldeed green samenkomst in de naam van de Heer was en de Heer daar dus niet in het midden was. In vers 20 staan die eisen echter helemaal niet en dat vers roept ook niet op om die eisen te gaan opstellen. Wij legden die eisen erin. Nogmaals: vers 20 slaat in eerste instantie terug op vers 19 en dat vers zegt alleen dat als twee gelovigen overeenstemmen om samen iets van de Vader te vragen hun bede verhoord wordt en vers 20 geeft daarvoor als reden aan dat de Heer in het midden is van die twee gelovigen. De Heer gaat er eenvoudig van uit dat die twee (of drie) in zijn naam vergaderd zijn. Ze komen immers niet samen omdat ze lid van een of andere maatschappelijk vereniging zijn (of zoiets) en de belangen van die vereniging bij God willen brengen? Nee, ze komen samen als christenen, als gelovigen in de Heer Jezus Christus. Zijn Naam, zijn Persoon brengt hen samen. Waar ook maar een paar gelovigen elkaar ontmoeten om Gods aangezicht te zoeken, daar zijn ze vergaderd in de naam van de Heer en daar is Hij in hun midden. Niets meer, maar ook niets minder zegt vers 20 in het licht van vers 19.
Uiteraard geldt dit ook als gelovigen als gemeente samenkomen, want wat bindt hen anders samen dan de persoon of de naam van de Heer Jezus?

i De les van Openbaring 2 en 3 Om misverstand te voorkomen, wil ik direct stellen dat de zeven brieven van Op.2 en 3. ons geen leer geven over tucht of geen tucht. Ik zeg ook beslist niet dat gelovigen ‘het profetische Thyatire’ niet zouden moeten verlaten. Maar deze hoofdstukken geven ons wel aan hoe de Heer deze gemeenten zoals ze zich in die tijd openbaarden beschouwde.
Welnu, Hij erkent ze als gemeenten. Hij merkt eerst de goede dingen op en prijst de gelovigen daarvoor. Natuurlijk, Hij gaat niet voorbij aan de kwade dingen, en roept op tot bekering van deze verkeerde zaken, maar mogen wij nu op grond van een uitleg van Matt. 18:20 zeggen dat deze gelovigen daar en toen niet in de Naam van de Heer vergaderd waren omdat er dingen waren die niet klopten? Durven wij het aan om te zeggen dat de Heer bij hen niet in het midden was als ze samenkwamen?

j Joh. 11:52 slaat erop dat de Heer de gelovigen uit de Joden en die uit de heidenen tot één kudde vergaderd en die kudde is de gemeente. En als die gelovigen samenkomen -waar dan ook- dan zijn ze vergaderd in zijn Naam, ook al zijn slechts enkele van hen bij elkaar om samen voor iets te bidden.

k. Wat was onze identiteit? Deze uiteenzetting werpt natuurlijk vragen op. over onze identiteit als ‘groep’. Wat ik nu ga schrijven mag ironisch naar anderen toe lijken, maar zo is het niet bedoeld, want ik heb vroeger ook zo gedacht.
Vroeger was onze identiteit klaar en helder. Ze lag hierin besloten:
1) wij alleen kwamen samen in de naam van de Heer, in de diverse kerken deed men dat niet want de hadden een naam aangenomen en kwamen dus samen in die naam.
2) wij alleen hadden de Tafel van de Heer. Bij een scheuring werd ( en wordt ) precies bepaald wie de Tafel van de Heer had (heeft). In boeken over de geschiedenis van de broeders wordt het lijntje de eeuwen door getrokken en komt bijna altijd uit bij de groep waar de schrijver van zo’n boek toe behoort.
3) bij ons alleen is de Heer in het midden en als er spontaan nieuwe groepen ontstaan, zijn ze verplicht zich bij ons aan te sluiten, anders zijn ze ‘onafhankelijk’ en kan de Heer daar dus niet zijn.

l. Wat is onze identiteit? Kun je overal heen gaan? Als je van bovenstaand standpunt afstapt, lijkt het alsof je in een vacuüm terecht komt. Als de Heer ook ergens anders is dan kunnen we dus overal heengaan waar de bijbel aanvaard wordt als het onfeilbare woord van God ook al vergadert men daar wat anders dan wij doen ? Die conclusie is echter niet juist. We hebben namelijk voor ons eigen geweten na te gaan wat God over het samenkomen van de Gemeente zegt. Zo goed als God in de oude bedeling aangegeven had hoe het bij de tabernakeldienst moest toegaan, zo goed heeft de Heer voor het samenkomen van de gemeente aanwijzingen gegeven waar we rekening mee hebben te houden. Nu kunnen daar verschillen van inzicht bij optreden, zwakheid in het beantwoorden aan deze aanwijzingen kan een rol spelen, maar dat er aanwijzingen zijn, staat buiten kijf. Zonder in een wettische geest gelovigen te veroordelen die anders samenkomen dan wij, hebben we persoonlijk te handelen naar het inzicht dat wij door het bestuderen van Gods Woord gekregen hebben. En als anderen daar niet aan beantwoorden kan de geschiedenis van de 70 oudsten uit Num. 11:16,17 ons helpen in deze kwestie onze houding te bepalen.

m. Mijn heer Mozes, belet het hun. In Nm. 11:16,17 lezen we dat Mozes de opdracht krijgt om 70 oudsten van het volk bij elkaar te brengen bij de tent van de samenkomst. Een deel van de Geest die op Mozes was, zou God op die 70 personen leggen , zodat ze Mozes terzijde konden staan om de last van het volk te dragen. Mozes roept de 70 mannen bijeen bij de tent van de samenkomst en inderdaad ontvangen zij een deel van de Geest van Mozes en daardoor profeteerden ze. Een geweldige gebeurtenis! Wat een zorg van God voor Mozes en voor het volk!
Maar…’twee mannen nu waren in de legerplaats achtergebleven; de een heette Eldad, en de ander Medad’. Ze behoorden tot de 70 man die waren genoteerd als oudsten, ‘maar waren niet naar de tent gegaan’. Ze waren dus ongehoorzaam! Op hen daalt natuurlijk niet een deel van de Geest neer (zouden wij zeggen)!? Dat kan immers niet, want ze waren niet op de plaats waar ze moesten zijn!?
Wat gebeurt echter? Ze ontvangen wel een deel van de Geest van Mozes. Dat blijkt uit het feit dat ze profeteren net als de 68 mannen bij de tent der samenkomst. Een jongeman die dit heeft opgemerkt, rent vol ijver voor de Heer naar Mozes en vertelt wat er in de legerplaats aan de hand is. Jozua, de dienaar van Mozes, staat erbij als de jongen zijn verhaal doet en verontwaardigd zegt hij: ‘Mijn Heer Mozes, belet het hun’. Dat is nog eens een goed optreden van Jozua (zouden wij zeggen). Hij staat pal voor de waarheid. Komen naar de tent der samenkomst …dat was de opdracht en dat hebben Eldad en Medad niet gedaan. Deze ongehoorzaamheid moet de kop in gedrukt worden!

n. Wilt ge voor mij ijveren? We kunnen ons de verontwaardiging van Jozua zo goed voorstellen. We zijn vaak net als hij. Als men niet voor 100% beantwoordt aan Gods Woord (of aan onze inzichten betreffende het Woord) dan is dat ongehoorzaamheid en die moet afgestraft worden. Komt een groep op een iets andere wijze samen dan moet ‘de bijl erin’.
Jozua krijgt echter de kous op de kop. Mozes bestraft hem met de woorden: ‘Wilt gij voor mij ijveren?’ Hé, Jozua ijverde toch voor de Heer? Mozes onderkent echter een diepere drijfveer bij zijn dienaar. Hij ijverde voor zijn meester Mozes. Die was immers voor joker gezet door Eldad en Medad. En hij, Jozua, was de dienaar van Mozes, dus de oneer zijn meester aangedaan, kwam ook een beetje op hem neer. Wat kijken we hier in een spiegel!! Als het niet gaat naar onze inzichten (en die kunnen juist zijn, net als die van Jozua) dan voelen we dat als oneer onszelf, onze groep of onze voorgangers aangedaan. Natuurlijk, de eer van de Heer is er naar onze mening mee gemoeid en dat kan nog waar zijn ook, maar onze eer, de eer van ‘onze’ groep, staat voorop (zonder dat we het misschien doorhebben). En we treden met harde hand op. We stoten mensen die niet precies met ons in de pas lopen uit onze kring. We verbreken verbanden met gelovigen die we jarenlang hebben onderhouden, terwijl er van werkelijk kwaad bij die gelovigen geen sprake is.

o. Och ware het hele volk des Heren profeten. In plaats van Jozua gelijk te geven door Eldad en Medad te bestraffen, spreekt Mozes de wens uit dat heel het volk des Heren profeten mochten zijn, waarbij hij de kwestie van komen bij de tent der samenkomst of profeteren in de legerplaats, niet aanroert. Jozua had moeten opmerken, dat de Heer zelf Eldad en Medad niet bestraft heeft voor hun afwezigheid door hen niet van de Geest van Mozes te geven. Hij gaf ze wel van die Geest en dat feit had Jozua wat moeten zeggen, maar het deed hem helaas niets. Jozua zag deze mannen niet als medestanders, maar als tegenstanders. Zo lopen ook wij gevaar gelovigen die ergens anders samenkomen, te zien als tegenstanders in plaats van als medestanders. We letten dan niet op wat God hen als zegen geeft. Ze zijn in onze ogen ‘niet helemaal’ gehoorzaam aan Gods Woord, dat is waar, maar dat is nog wat anders dan ‘helemaal niet gehoorzaam’.
Maar… het bovenstaande beteken anderzijds niet dat de 68 oudsten dus net zo goed in het leger hadden kunnen blijven. Ieder van de 70 was er verantwoordelijk voor daar te zijn, waar de Heer hem ontboden had, dus bij de tent van de samenkomst. Zo is iedere gelovige ervoor verantwoordelijk daar samen te komen waar de Schrift hem wil hebben. Daarom dus dat we niet mogen zeggen:’Ik kan gaan en staan waar ik wil, waar ik het naar mijn zin heb, of iets dergelijks’. Nee, we moeten daar zijn, waar naar onze overtuiging de Heer ons hebben wil, zonder dat we daarmee andere gelovigen van ons afstoten of ze verketteren.

p. Wij hebben het hem verhinderd. Er wordt in het Nieuwe Testament een gebeurtenis vermeld, die enige overeenkomst vertoont met wat in Num.11 staat. We lezen namelijk in Mark.9:38-41 en Luk. 9:49,50 dat de discipelen van de Heer Jezus iemand aangetroffen hebben, die in de naam van Jezus demonen uitwerpt. In plaats van zich daarover te verblijden en de man te bemoedigen, hebben ze hem verhinderd door te gaan met zijn zegerijke werk. Ze geven daar deze reden voor op: ‘omdat hij ons niet volgde’. Wat die man deed, kon in hun ogen nooit goed wezen. Hun grootste bezwaar is niet dat hij de Heer niet volgt, maar dat hij hen niet volgde.
Heel herkenbaar of niet soms?! De Heer berispt hen echter. Iemand die werkelijk een kracht doet in de naam van de Heer zal niet gauw daarna smadelijk van Hem spreken. De discipelen moeten deze les leren: ‘Wie niet tegen ons is, is vóór ons’.
Die les moeten ook wij ter harte nemen. We kennen echter een andere uitspraak veel beter, omdat die meer in ons straatje past. Dat is de uitspraak: ‘Wie niet met Mij is, is tegen Mij’ (Mt. 12:30; Lk. 11:23). We vergeten dan dat het in dat geval gaat om de farizeeën die zeggen dat Jezus de duivelen uitwerpt door Beëlzebul de overste van de duivelen.. We zouden eens wat meer op de positieve uitspraken van de Heer moeten letten en bij de negatieve wat beter moeten nagaan waarop de Heer doelt.
De man die door de discipelen lastig gevallen werd, volgde de Heer niet in die zin zoals de twaalven dat deden. Moesten de twaalven hun roeping nu maar laten voor wat die was en er net als die man op hun eentje op uit trekken? Nee, zij moesten gehoorzaam zijn aan hun roeping.
Zo moeten ook wij de weg gaan die de Heer ons gewezen heeft. Dat geldt ook voor ons samenkomen en het vieren van het avondmaal. Wij hebben dat zo te doen als wij het in Gods woord gevonden hebben. Ieder is verantwoordelijk te handelen naar het licht dat hij heeft, maar laten we in contact met gelovigen ‘die een andere weg gaan’ eens wat meer letten op dat wat ons bindt dan op dat wat ons scheidt.

q Zo werd het vroeger ook gezegd. Als het gaat om de reactie van Jozua en die van de discipelen dan werd vroeger in pastoraal opzicht hetzelfde gezegd wat ik hiervoor aangaf. Ik hoor mijn vader er nog in die zin over spreken, namelijk dat we anderen niet moeten veroordelen, maar anderzijds dat we wel de weg hebben te gaan die de Heer ons wijst. Anderen brachten dat ook zo naar voren. Maar leerstellige gezien hield men toch vast aan de punten k1,2 en 3 en vooral na de oorlog heeft men dat steeds sterker naar voren gebracht. Dat heeft ons getuigenis naar buiten toe helaas geen goed gedaan.

Beste J, het is een nogal uitgebreide uiteenzetting geworden, maar hopelijk heb je er wat aan. Je in de Heer verbonden broeder.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies