023 jrg 101, 02-1958 De man, die Israël zondigen deed 01

Een slecht voorbeeld

Voor de wandel van de gelovige is het grove loochenen van goddelijke waarheden door het ongeloof, niet zo gevaarlijk als de verleidelijke redenering en overlegging van het menselijk verstand. Van het eerste ziet men direct, dat het van Satan komt. De laatste echter worden zo aantrekkelijk voorgesteld en liefst nog van een christelijk etiket voorzien, dat menigeen het verkeerde niet opmerkt. De satan in de gedaante van een “engel des lichts” is nog altijd gevaarlijker dan als “de briesende leeuw”. In Jerobeam vinden we een waarschuwend voorbeeld van een man, die zich liet leiden door zijn menselijk verstand, in plaats van door Gods Woord. Het gevolg was, dat hij niet alleen zelf zondigde, maar ook Israël tot zonde verleidde. Als een droevig refrein lezen we in 1 en 2 Koningen wel vijftien maal:

“Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël zonde deed bedrijven”.

Dat is Jerobeams persoonsbeschrijving, met de pen van God. De laatste maal dat deze uitdrukking wordt gebruikt, is in verband met Hosea, de laatste koning van Israël.

Zo zien we, dat hij op alle koningen na hem zijn stempel heeft gezet! Hoe ernstig is toch de zonde. We kunnen er de gevolgen niet van overzien! Jerobeams zonde is ontstaan door redenering! Wel moeten we ons wachten voor de onschuldig schijnende nuttigheidsredeneringen. In verband met de dienst van God in de gemeente en het dienen van God in ons persoonlijk leven, vinden zulke redeneringen veel ingang.

De gevolgen

Het gevolg van Jerobeams zonde, waarin hij volhard heeft, is dat God zijn huis uitroeit. God kan de zonde niet gedogen. Jerobeam heeft geen berouw gehad van het kwaad, waar hij zichzelf en Israël mee bevlekt heeft. Daarom vinden we in de boeken der Koningen nog een tweede refrein, nl.:

“Ik zal zijn huis stellen als het huis van Jerobeam”.

De gehele Schrift door vinden we, dat God de gelovige en zijn huisgezin wil zegenen. Het principe “gij en uw huis” treffen we in het oude, zowel als in het nieuwe testament aan. Daarnaast is er ook een “gij en uw huis” voor hen, die God niet willen dienen. Jerobeam en zijn huis werden door God uitgeroeid, evenals eertijds Achan en de zijnen.

Leiding van God

Jerobeam was de zoon van Zerua, een weduwe (1 Kon. 11 :26). Rijkdom, macht en eer leken dus niet voor hem te zijn weggelegd. Volgens zijn afkomst kon hij geen enkele aanspraak op een koningspositie maken. Alles ontving hij van God. In zijn maatschappelijke positie zien we een zekere opklimming: wegens zijn werklust stelde Salomo hem over de mannen uit Efraïm, die aan de Millo – een vestingstad – arbeidden. Zeer zeker heeft hij daardoor aan invloed bij de Efraïmieten gewonnen. Reeds bij Gideon en Jeftha zien we dat de stam van Efraïm een leidinggevende positie trachtte te krijgen. De tweespalt tussen Efraïm en Juda dateerde niet van de dagen van Rehabeam en Jerobeam.

Maar uiteindelijk was het toch God, die dit alles leidde en die het streven van de mensen gebruikte tot het uitvoeren van zijn plannen. Voordat er nog enige kans op een koningskroon was, liet God, door de profeet Abia, Jerobeam het koningschap aanzeggen. God gaf Jerobeam de belofte, dat het hem nooit aan een nakomeling op de troon zou ontbreken, als hij in de wegen des Heren wandelde. Jerobeam begon dus onder de gunstigste omstandigheden. En als we lezen, dat later zijn huis werd uitgeroeid, dan lag dat niet aan God, maar aan Jerobeam, die de wegen des Heren niet bewandelde, maar de weg van het menselijk verstand insloeg.

Jerobeam moest vluchten om uit de handen van Salomo te blijven. God vervulde zijn belofte niet direct, maar dat behoefde voor Jerobeam geen reden te zijn aan Gods trouw te gaan twijfelen. Eerder mocht hij er Gods zorg in zien, want beproevingen hebben hun nut. Kastijding is een bewijs van liefde en zorg. Of Jerobeam dat zo gezien heeft, is de vraag. Of het hof van Egypte de juiste schuilplaats voor hem was, is ook zeer twijfelachtig. Na Salomo’s dood ging Jerobeam. niet uit zichzelf naar Palestina terug. Hij werd door het volk geroepen, maar stelde zich niet aan het hoofd van de Israëlieten om zich door een opstand het koningschap te verwerven. Neen, hij was slechts de woordvoerder, die Rehabeam verzocht het juk te verzachten.

Heeft Jerobeam erop vertrouwd, dat God zijn woord zou bevestigen en heeft hij dus alles rustig in Gods hand gelaten? We weten het niet. Wel, dat God in Rehabeams hart werkte om de raad der jongelingen, die uiteindelijk de scheuring zou veroorzaken, aan te nemen. Het koningschap van Jerobeam was, evenals dat van Saul, door God gewerkt. Jerobeam behoefde zich in het geheel geen zorgen te maken, dat Israël hem uit de hand zou vallen. Zo zeker als God het koningschap gegeven had, zo zeker zou hij ook zijn belofte aangaande het voortduren ervan hebben bevestigd, als Jerobeam gewandeld had in de wegen des Heren.

Jerobeam mocht dan Sichem bouwen en Penuël en desnoods nog honderd steden erbij, hij mocht zijn rijk versterken zoveel hij maar wilde (1 Kon. 12 :25), de zekerheid van zijn koningschap werd er niet sterker door. Die hing alleen af van zijn gehoorzaamheid aan Gods geboden.

Arglistig is het hart

Al spoedig bleek dat Jerobeam afweek. En het is erg leerzaam de oorzaak van die afwijking na te gaan. Wanneer we de wortel ervan opsporen, komen we terecht in Jerobeams hart. In 1 Kon. 12 :26 lezen we: “En Jerobeam zeide bij zichzelf” of, zoals de Statenvert. heeft, “zeide in zijn hart”. Hoe ernstig is het, dat een zonde, die een paar eeuwen een volk heeft gekenmerkt, die een huisgezin in het verderf en een natie in ballingschap voerde, zijn oorsprong vond in een mensenhart. De Heer Jezus heeft gezegd: “uit het hart van de mens komen voort…” En Jeremia oordeelt: “Arglistig is het hart, ja dodelijk, wie zal het kennen?”

Eén van de dingen, die uit het hart voortkomen, zijn de kwade overleggingen. Jerobeam ging met zichzelf overleggen en wat was het resultaat? Welke conclusie trok hij? Zei hij, terwijl hij overlegde hoe zijn weg tot nu toe was geleid: “Wat heeft de Heer alles wel gemaakt”? Kwam hij tot de erkenning dat God zijn belofte had gehouden? Neen, daar was Jerobeam helemaal niet mee bezig geweest. Hij overlegde niet met het verleden, maar de toekomst. En klemde hij zich voor de toekomst vast aan het woord van Ahia, de profeet Gods? Helaas neen, Jerobeam ging redeneren en zijn conclusie was:

“Nu zal het koningschap tot het huis van David terugkeren. Indien dit volk optrekt om slachtoffers te brengen in de tempel des Heren te Jeruzalem, zal het hart van dit volk terugkeren tot hun Heer, tot
Rehabeam de koning van Juda; dan zullen ze mij doden” (1 Kon. 12:26, 27).

Nuttigheidsredeneringen

Menselijkerwijs gesproken was Jerobeams gedachtengang niet zo vreemd. De tempel stond te Jeruzalem en Jerobeam zag in gedachten op de feestdagen de Israëlieten daarheen opgaan, “vrolijk zingend de Here”. Samen met de Judeërs zouden ze hun offeranden brengen en ze zouden zich afvragen waarom ze toch zo verdeeld moesten zijn, terwijl ze toch één God en één tempel hadden. De kans was groot, dat ze Rehabeam weer als koning zouden aanvaarden en Jerobeam uit de weg zouden ruimen, zoals eens met Isboseth was gebeurd. Daarom ging Jerobeam zoeken naar een middel om dit gevaar het hoofd te bieden. Hij greep niet het middel aan, dat Ahia hem gewezen had: wandelen in de wegen des Heren; neen, hij ging voor de tweede maal overleggen.

Wat er toen naar buiten kwam uit zijn hart, was nog erger dan eerst de twijfel, Jerobeam besloot een eredienst naar eigen ontwerp in te stellen, waardoor het volk ervan weerhouden kon worden naar Jeruzalem op te trekken. Hoeveel mensen zijn in geestelijk opzicht door het “surrogaat” verblind en op een dwaalspoor gebracht. Uit menselijk oogpunt gezien, had Jerobeam groot gelijk. Hij was beslist niet gespeend van psychologisch inzicht. God vraagt echter geen redenering met allerlei nuttigheidsoverwegingen, maar “geloof en gehoorzaamheid”. Jerobeam heeft wellicht geredeneerd: “Het kan nu eenmaal niet anders. Als ik het niet doe, loopt het volk bij mij weg. Tenslotte heeft de Heer toch Zelf mij het koningschap gegeven. Bovendien voer ik geen andere God in, ik maak alleen een paar beelden, precies zoals Aäron heeft gedaan”. Hoe het zij, Jerobeam verviel in de oude fout. Hij maakte twee beelden van kalveren, één te Bethel en één te Dan. Vlak bij de Sinaï, waar God Zich openbaarde, stond eens een gouden kalf.

Zo stelde Jerobeam bij de plaats waar God verscheen aan Jakob ook een gouden kalf. Een schrijnend contrast. Als reden voor deze afwijkende eredienst hield hij het volk voor, dat de reis naar Jeruzalem veel te ver en te vermoeiend voor hen was. Daarom stelde hij het andere altaar en beeld te Dan, waar de beeldendienst vanaf de tijd der richters reeds was ingevoerd (Richt. 18 :30).

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies